God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 1: De eerste economische wet

Wanneer aardse naties weigeren God te erkennen als de Schepper, veronderstellen haar overheden zich eigenaar van hetgeen God heeft gemaakt. Het Koninkrijk van God erkent God echter als de Schepper en daarom zal haar regering ook alles als Zijn eigendom erkennen.

Dit is misschien de meest fundamentele waarheid, daarbij erkennende de geldigheid van Genesis 1:1: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Op deze waarheid is de wet gefundeerd. Elke wet die niet kan steunen op deze waarheid, vertoont reeds breuken.

Toen God het land van Kanaän voor de families van elk van de stammen verdeelde, verwijderde Hij de speculatieve waarde van het land. Hij deed dit door het volk te vertellen dat zij geen recht hadden om het land te kopen en te verkopen, behalve woningen in stedelijk gebied (Lev. 25:29). Lev. 25:34, 24 vertelt ons het volgende:

23 Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij. 24 In heel het land dat u bezit, moet u de loskoping van het land toestaan.

Als Schepper behield God het voorrecht van prominent Eigenaar. Dit betekende dat de mensen het land voorwaardelijk in hun bezit hadden. De voorwaarde was hun gehoorzaamheid aan de wet van God. Zij leefden op het land van een “Ander” en hadden daarom geen onbeperkte vrijheid om het land te gebruiken zoals zij wensten. Om dezelfde reden mochten zij ook niet vrijelijk andere goden aanbidden, of wetten van andere goden prefereren. De God van Israël was immers hun Schepper.

Wanneer Israël faalde God als Schepper en Landeigenaar te erkennen, bracht Hij het volk in het goddelijke gerechtshof en verkocht Hij hen aan andere volken, in overeenstemming met de straf op de overtreding in de wet. In de grote ballingschap in Babylon vertelt Jeremia ons uiteindelijk het juridische fundament van deze verkoop. Jesaja 27:5-7 zegt,

5 Ík [God] heb de aarde gemaakt, de mens en het vee die op het aardoppervlak zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm, en Ik geef haar aan wie het in Mijn ogen goed is. 6 Welnu, Ík heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Zelfs ook de dieren van het veld heb Ik hem gegeven om hem te dienen. 7 Alle volken zullen hem, zijn zoon, en zijn kleinzoon dienen….

God beval het volk zich aan de goddelijke straf te onderwerpen en hun schuld te erkennen. Zij weigerden echter, omdat ze dachten God te behagen met hun godsdienstige rituelen in de tempel. Zij wilden niet geloven dat God hen zou oordelen. Ze weigerden de profetieën van Jeremia te geloven en maakten het alleen maar erger voor zichzelf.

Het punt is dat de goddelijke oordelen over zowel de volken als individuen gebaseerd zijn op Zijn rechten als Schepper. Het is dus noodzakelijk dat alle mensen God als Schepper erkennen en zich aan Zijn wetten onderwerpen. Een mens heeft geen recht om het oneens te zijn met Zijn wetten, noch Zijn wetten te herdefiniëren om een eigen moraliteit in te passen.

De landwetten van de Bijbel zijn de basiseconomische wetten voor een Koninkrijk. Inbegrepen zijn tevens de mineraalrechten die ook in het land aanwezig zijn. Dit zien we heel duidelijk in Haggai 2:9,

9 Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, spreekt de HEERE van de legermachten.

Het eigenaarschap van God komt ook tot uiting in de wet van de tienden. Op het moment dat een man inkomen ontving vanuit Gods “arbeid” (schepping), moet hij God een tiende geven ter ondersteuning van de Koninklijke overheid. Dit omvatte dus het boerenbedrijf, mijnbouw, vissector, etc. De tienden zijn dus niet gebaseerd als belasting over eigen werk, maar God wenste een rendement op Zijn Eigen arbeid. De tienden zijn daarom een hele belangrijke erkenning van God als Schepper en Eigenaar van al hetgeen Hij gemaakt had.

God is als rentmeester eigenaar van het land en de mens. Wanneer we spreken over persoonlijke landeigendommen, moeten we altijd in het achterhoofd houden dat we eigenaar onder God zijn. Ons eigenaarschap is gelimiteerd door Gods rechten. We zijn niet per definitie eigenaar van het land, we zijn alleen eigenaar van onze eigen arbeid, dus alleen van de aangebrachte verbeteringen (toegevoegde waarde) aan Gods land. De mens is eigenaar van zijn arbeid.

Elke inwoner van een Koninkrijk, geregeerd door de Bijbelse wet, wordt verondersteld een stukje “eigen” land te bezitten, zijnde zijn erfenis. Dit wordt duidelijke zichtbaar in Gods bevel aan Jozua om het land Kanaän te verdelen onder alle families van Israël en het gemengde volk die met de Israëlieten waren meegetrokken. (Ex. 12:38; Num. 11:4; Jes. 56:6)

Het land mag niet worden belast of door de overheid worden afgenomen, omdat zij het land niet hebben gemaakt. Alleen God kan het volk “onteigenen”, wanneer het volk als geheel zijn wet bleef schenden.

Landeigenaarschap is een basisrecht in het Koninkrijk van God. Het is immers een door God gegeven privilege en daarom verzekerd en kan daarom ook alleen door God worden afgenomen. In relatie tot de overheid en tussen de mensen onderling is eigendom echter een recht en niet een privilege.

Privileges kunnen worden teruggetrokken door degene die ze ook gegeven heeft. Rechten kunnen niet worden herroepen. Landeigendom is een privilege door God gegeven, maar eveneens ook een recht die door de overheid moet worden beschermd.

Iemands landerfenis is de “gouden parachute” van de normale man, omdat hij altijd een stukje waarde bezit en altijd terug kan naar zijn land wanneer hij zijn baan in de stad verliest.

Wanneer iemand zijn land verliest door armoede of door een rechtszaak (om voor een overtreding/zonde te betalen), moet zijn stukje land altijd weer retour naar hem of zijn nakomelingen in het Jubeljaar. Het is de goddelijke “resetknop”. Het verlies is dus niet permanent zolang het Verbond in stand is. Er bestaat dan altijd de mogelijkheid voor een nieuwe start.

In Micha 4 lezen we van de profetie van de “berg” (oftewel, het Koninkrijk) van de HEERE die zal worden gevestigd in een punt des tijds. Daniël noemde het, het “stenen” Koninkrijk (Dan. 2:35). In het komende stenen Koninkrijk zal elke familie als basisrecht zijn eigen land als erfenis bezitten. Daarom lezen we in Micha 4:4,

4 Maar zij zullen zitten, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, niemand zal ze schrik aanjagen, want de mond van de HEERE van de legermachten heeft het gesproken.

De impact van deze wet op de economie van een natie is enorm. De eerste wet is Gods recht als Eigenaar, omdat Hij alles heeft gemaakt - incluis de mens. De tweede wet wordt gedifferentieerd vanuit de eerste en betekent dat de mens rechten heeft om onder Gods gezag land te bezitten als zijnde Zijn rentmeester. God blijft soeverein; de mens is slechts autoriteit gegeven. Zolang de mens niet probeert Gods soevereiniteit te overweldigen zal hij alle privileges, die voortvloeien uit het burgerschap van het Koninkrijk van God, genieten.