Latest Posts
View the latest posts in an easy-to-read list format, with filtering options.
Het geschil over die dunne strook land genaamd Palestina en Israël is de enige kwestie geweest in de afgelopen vijftig jaar die de wereld in een ramp heeft gesleurd. Veel christenen hebben dit grote conflict voorzien door de Bijbel te lezen, maar slechts weinigen begrijpen echt hoe God erover denkt. Dit boek beschrijft de geschiedenis van dat conflict vanaf het begin.
Category - History and Prophecy
De meeste kennen het verhaal van Jakob en Ezau wel. Genesis 25 zegt ons dat zij een tweeling waren van Izak en Rebekka. Gen. 25:22, 23 zegt ons dat voordat ze nog geboren waren het al leek of zij beide in de buik van de moeder al vochten:
22 De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen. 23 De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen.
Ezau kwam als eerste ter wereld, dus als oudste zoon zou hij normaliter het geboorterecht beërven. Toch leren wij vanuit de geschiedenis en vanuit Rom. 9:9-13 dat God Jakob, in plaats van Ezau, voorbestemd had om het geboorterecht te ontvangen. Dit was het fundament van de strijd tussen de twee broers.
De Bijbelse optekening in Genesis 25 gaat vervolgens verder door ons te vertellen dat Ezau op een dag terugkeerde van het veld en erg moe was. Vervolgens verkocht hij zijn geboorterecht voor een kom soep die Jakob aan het maken was. Gen. 25:34 eindigt vervolgens met: “Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.”
Deze paar details vertellen ons niet echt waarom Ezau zijn geboorterecht verachtte. Over het algemeen zou een dergelijk vleselijkgerichte man zijn geboorterecht willen houden, want zulke mensen lijken altijd een verlangen naar welvaart en macht te koesteren. Izak was behoorlijk rijk, want hij had het geboorterecht van zijn vader Abraham geërfd, die eveneens zeer rijk was geweest. Abraham kon in de strijd om zijn neef Lot in Genesis 14:14 te bevrijden in feite 318 gewapende mannen voeden. Niemand zo zoveel slaven en slavenfamilies zonder enorme rijkdom kunnen onderhouden.
Dus waarom zou Ezau al deze rijkdom verachten? Hij moet een reden gehad hebben om te denken dat dergelijke welvaart niet aan de orde was, want de vleselijke mens denkt niet op deze manier. Als wij buiten de Bijbel op zoek gaan naar een oude historische bron en in het Boek van de Oprechte (Jasher) duiken, vinden we een mogelijk antwoord. Het Boek van de Oprechte wordt in Jozua 10:13 en in 2 Sam. 1:18 aangehaald. Na de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. was dit boek verloren totdat in 1613 in een kantoor van een rabbi een oude kopie werd gevonden. In 1840 werd het tenslotte in het Engels vertaald (The Book of Jasher - Jasher betekend in het Nederlands “Oprechte”). Jasher schenkt ons een interessant verslag dat verklaart waarom Ezau zijn geboorterecht verachtte. Jasher 27:1-13 zegt,
1 En na die tijd, na de dood van Abraham, ging Ezau regelmatig het veld in om te jagen. 2 En Nimrod, de koning van Babel, die ookAmrafel is, ging eveneens samen met zijn bewakers regelmatig het veld in om te jagen en om met hen in de koelte van de dag een wandeling te maken. 3 En alle dagen hield Nimrod Ezau in de gaten, want al deze dagen was Nimrod in zijn hart jaloers op Ezau. 4 Op een zekere dag ging Ezau het veld in om te jagen en zag daar in de woestijn Nimrod met zijn twee bewakers lopen. 5 En al zijn machtige mannen en manschappen waren samen met hem in de woestijn, maar zij bleven op een afstand van hem en gingen vandaar in verschillende richtingen uiteen om te jagen en Ezau verborg zich voor Nimrod en bespiedde hem in de woestijn. 6 En Nimrod en zijn bewakers die bij hem waren zagen hem niet en Nimrod en zijn bewakers liepen constant in het veld in de koelte van de dag om te zien waar zijn mannen aan het jagen waren. 7 En Nimrod en zijn twee bewakers kwamen op de plaats aan vanwaar zij waren vertrokken toen Ezau opeens uit zijn schuilplaats te voorschijn kwam en zijn zwaard trok en zich al rennend tot Nimrod spoedde en zijn hoofd afhakte. 8 En Ezau vocht wanhopig met de twee bewakers die Nimrod hadden vergezeld en toen zij hem nariepen keerde Ezau zich om en doodde hij hen met zijn zwaard. 9 En alle machtige mannen van Nimrod, die hem hadden verlaten om in de woestijn te gaan jagen, hoorden van verre een noodkreet en zij herkenden de stemmen van de bewakers en spoedden zich tot hen om te zien wat er aan de hand was en troffen hun koning en de twee bewakers dood aan. 10 En toen Ezau de manschappen van Nimrod van verre aan zag komen, vluchtte hij; en Ezau nam de waardevolle gewaden van Nimrod, die de vader van Nimrod hem had nagelaten en waardoor Nimrod over heel het land heerste en hij vluchtte en verborg hen in zijn huis. 11 En Ezau nam de gewaden en rende vanwege de mannen van Nimrod naar de stad en kwam vermoeid en uitgeput van het gevecht bij het huis van zijn vader aan en toen hij zijn broer Jakob naderde en voor hem ging zitten was hij bereid om door verdriet te sterven. 12 En hij zei tot zijn broer Jakob: “Zie, deze dag zal ik sterven, en waarom zou ik dan het geboorterecht willen?” En Jakob handelde in dit vooral zeer geslepen en Ezau verkocht zijn geboorterecht aan Jakob, want de HEERE had het zo tot stand gebracht. 13 En het deel van Ezau van de grot in het veld van Machpela, dat Abraham van de kinderen van Heth als bezit voor een begraafplaats had gekocht, verkochte Ezau ook aan Jakob en Jakob kocht dit alles van zijn broer Ezau.
In dit verslag zien we dat Ezau, net als Nimrod (Gen. 10:9), een jager was. Nimrod was jaloers op Ezau’s jachttalent en hij bespiedde hem, of liet hem in de gaten houden. Dit wist Ezau blijkbaar, want het Boek van de Oprechte is vanuit het perspectief van Jakob geschreven. Op een dag begon Ezau Nimrod te bespieden en overviel hij hem vanuit zijn schuilplaats. Vervolgens doodde Ezau Nimrod en moest daarna tegen de twee bodyguards van Nimrod vechten voor zijn leven. Nadat hij ook hen had gedood rende hij voor zijn leven, want hij hoorde de andere mannen van Nimrod aanstormen om de bewakers van Nimrod te hulp te schieten. Omdat alle mannen die Ezau daadwerkelijk gezien hadden dood waren, waren er waarschijnlijk geen getuigen, waardoor de andere mannen slechts konden gissen wie hun koning had overvallen.
Ezau ontsnapte en rende naar huis, waarbij hij de speciale gewaden (of kleden) van Nimrod meenam. Er wordt van deze gewaden gezegd dat God deze aan Adam had gegeven, waarmee aangetoond werd dat hij het recht op wereldregering had. In die dagen waren gewaden van grote betekenis. Merk op dat toen Jakob het geboorterecht aan zijn zoon Jozef gaf, hij hem eveneens een bijzonder “veelkleurig gewaad” gaf(Gen. 37:3).
Het zevende hoofdstuk van het Boek van de Oprechte legt uit dat de gewaden van Adam op Noach waren over gegaan, maar dat na de vloed, toen Noach van de wijn dronken was geworden, zijn zoon Cham die gewaden had gestolen. Cham heeft ze waarschijnlijk nooit proberen te dragen, maar liet deze aan zijn zoon Cusjna, die deze op zijn beurt tenslotte aan zijn zoon Nimrod gaf. Nimrod was de eerste die ze op twintig jarige leeftijd openlijk ging dragen en vanwege deze huiden legde hij een claim op Adams heersersmandaat over de hele aarde. Op deze manier werd Nimrod de eerste openlijke rebel die zich de goddelijke autoriteit van Noach en Sem toe-eigende.
Ezau stal de gewaden van Nimrod en leek zo dus de erfgenaam van het heersersmandaat over de aarde te zijn. Hij dacht dat hij met deze gewaden als Nimrod kon zijn en de wereld kon regeren. Waarom zou hij de zegen van Izak nog nodig hebben? Izak hoorde bij Sem, de stichter van Jeruzalem, wiens titel Melchizedek, “koning der gerechtigheid” of Adoni-zedek “heer der gerechtigheid” was. Dit werd in feite de titel voor alle koningen lang nadat Sem gestorven was en in Jozua 10:1 lezen we van een dergelijke koning met deze naamtitel.
Om aan te tonen dat Sem Melchizedek uit Gen. 14:18 is zullen we een stuk uit Jasher 16:11, 12 citeren, dat ons over het verhaal van Abrahams ontmoeting,nadat hij Lot bevrijdt had, met Melchizedek vertelt:
11 En Adoni-Zedek koning van Jeruzalem, die ook Sem is, ging uit met zijn mannen om Abram en zijn mannen met brood en wijn te ontmoeten, en in vallei van Melech verbleven zij. 12 En Adoni-Zedek zegende Abram, en Abram gaf hem van alles wat hij van zijn vijanden had buitgemaakt een tiende deel, want Adoni-Zedek was een priester van God.
Velen hebben Melchizedek verkeerd begrepen, denkende dat hij een incarnatie van Jezus Christus was. Hun geloof is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van Heb. 7:1-8. Vers 3 zegt het volgende over Melchizedek:
3 Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt.
Dit moet in de context van vers 6 begrepen worden. Heb. 7:6 zegt: “Hij echter, die niet van hen afstamt, heeft van Abraham tienden genomen, en hij heeft hem gezegend die de beloften gekregen had.” De Statenvertaling zegt: “Maar hij, die zijn geslachtsrekening uit hen niet heeft, die heeft van Abraham tienden genomen.” Met andere woorden, de geslachtrekening van Melchizedek is niet door een Bijbelse schrijver getraceerd of OPGETEKEND, en op deze manier is hij eveneens een beeld van Christus. Het betekent NIET dat Melchizedek letterlijk geen ouders had. Het zegt alleen maar dat hij slechts vanuit het niets in dat Bijbelverhaal ten tonele verschijnt, zonder de achtergrondinformatie van wie hij was en wie zijn ouders waren. Deze goddelijke stilte binnen dat Bijbelgedeelte werd bewust op deze manier opgetekend om van hem een beeld van Christus te maken, ofwel “aan de Zoon van God gelijkgemaakt”.
Sem zelf leefde tot de volle leeftijd van 600 jaar. Hij was een eeuw oud toen de vloed kwam en leefde na de vloed vervolgens nog eens 500 jaar. Als iemand de genealogieën uit Gen. 11 op een rijtje zet, zoals wij in ons boek “De geheimen van tijd” hebben gedaan, dan zien wij dat Sem Abraham overleefde. Sem stierf in wezen toen Izak 50 jaar oud was.
De Joodse tradities leren dat Sem Jeruzalem gesticht heeft en dat hij zodoende ook haar koning was. Tijdens heel het leven van Abraham was hij in leven. Op deze manier is het alleen maar logische dat Abraham aan hem tienden betaalde, want hij was de ware koning over heel de aarde en de houder van het geboorterecht. Omdat Sem Abraham overleefde heeft Abraham in feite nooit het geboorterecht ontvangen, hoewel hij er wel voor in aanmerking kwam. Daarom ging het geboorterecht direct van Sem op Izak over, en dit is de reden waarom het Bijbelverhaal niets over het geboorterecht zegt totdat de zonen van Izak erom gaan vechten.
Het begrijpen van Ezau – wie hij is en hoe zijn leven de moderne geschiedenis heeft beïnvloed – is van wezenlijk belang binnen de studie van Bijbelprofetie. De nakomelingen van Adam kregen in de Bijbel verschillende namen. De eerste naam was Edom, dat, zoals we in Genesis 25:30 lezen, “rood” betekent,
30 Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom [“rood”].
De Hebreeuwse naam “Edom” wordt soms in haar Griekse vorm “Idumea” geschreven. Dit zijn dezelfde namen, alleen in een andere taal geschreven. Door met de dochter van Seïr de Horiet te trouwen maakte Ezau een verbond met hem en ging vervolgens, zoals we in Genesis 36:8 lezen, bij die Kanaänitische familie wonen,
8 Daaromging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.
Het Boek van de Oprechte bevestigt dit, waarbij de reden aangedragen wordt dat hij vanwege het geschil met de Kanaänieten over grasland en waterrechten verhuisde. Vervolgens trouwde hij zich binnen de familie van Seïr deHoriet en gaf hij zijn dochters ten huwelijk aan de mannen binnen die familie (Jasher 30:29). Vanwege een geschil roeide de familie van Ezau uiteindelijk de familie van Seïr de Horiet uit, waardoor hij dus heel dat land beërfde. Op deze manier werd het Seïrgebergte het erfdeel van Ezau, het “land van Edom” en wordt dit later in de Schrift ook zo genoemd. Het lag ten zuiden van de Dode Zee tot aan de Golf van Akaba bij de Rode Zee.
In Ezechiël 35 is de profetie tegen de afstammelingen van Ezau direct gericht tot “Seïrgebergte en heel Edom” (Ez. 35:15). De profeet uit in 25:13 zijn anti-Ezau profetie ook tegen “Teman”. Teman was Ezau’s kleinkind door Elifaz (Gen. 36:11).
Elifaz had eveneens een zoon met de naam Amalek (Gen. 36:12) die een prominente stam binnen Edom vestigde. Zij waren een van Israëls felste vijanden. Zij vestigde zich in het oosten van Edom, tussen Kanaän en Egypte. Het waren de Amalekieten die Israël aanvielen toen zij onder Mozes uit Egypte kwamen. Zolang Mozes met zijn opgeheven handen voor Israël bemiddelde won Israël de slag (Exodus 17:11). Nadat Israël Amalek in Exodus 17:16 had verslagen vertelde God aan Mozeshet volgende,
16 Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE! De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!
Vanaf die tijd identificeerden de profeten de nakomelingen van Ezau constant als Israëls vijand die in latere tijden omvergeworpen zou worden.Het boek Obadja bestaat slechts uit een hoofdstuk, maar het is geheel aan dit onderwerp gewijd. Het zegt in vers 18 dat het huis van Ezau verteerd zal worden zoals een stoppelveld door vuur verteerd wordt.
18 Dan zal het huis van Jakob een vuur zijn, het huis van Jozef een vlam, en het huis van Ezau zal tot stoppels worden; zij zullen tegen hen ontbranden en hen verslinden, zodat er geen ontkomene zal zijn voor het huis van Ezau! Ja, de HEERE heeft gesproken!
Interessant detail is dat het “vuur” als eerste als “het huis van Jakob” (Israël) wordt aangeduid, en vervolgens meer specifiek als”het huis van Jozef”. Onthoudt dat Jozef de houder van het geboorterecht was en de naam Israël droeg, sinds Jakob die naam in Gen. 48:16 aan de zonen van Jozef gegeven had. Dit laat in het bijzonder het conflict tussen Jozef en Ezau zien. De reden is dat beide huizen om het geboorterecht vochten. Ezau was het kwijtgeraakt en zijn nakomelingen verlangden ernaar om het terug te krijgen. Uiteindelijk verkreeg Jozef het, maar zou het in latere tijden tijdelijk verliezen. De strijd om het geboorterecht wordt in Jesaja 34:8 “de rechtszaak van Sion” genoemd,
8 Want het zal zijn de dag van de wraak van de HEERE, het jaar van de afrekening om de rechtszaak van Sion.
Het Hebreeuwse woord waarmee “rechtszaak” is vertaald is reeb, en de Concordantie van Strong geeft het weer als “een twist (persoonlijk of juridisch)”. Met andere woorden, God heeft voor Edom een afspraak in de rechtbank gepland, want Hij heeft een juridische zaak, of twist, wat betreft “Sion”, ofwel wat betreft het besturen van het Koninkrijk. Omdat Sion oorspronkelijk de plaats was waar Davids regeringzetel zich bevond werd het een symbool voor het besturen van het Koninkrijk. Vanaf deze kant van het kruis geloven wij natuurlijk dat het Nieuwe Jeruzalem het Oude Jeruzalem overruled, en zo is er ook het Nieuwe Sion dat van haar oorspronkelijke locatieverschilt. Hier zullen we in hoofdstuk 8 over uitweiden.
Wanneer we eenmaal begrijpen dat de profetieën wat betreft Ezau onder al deze namen opgetekend staan, wordt het duidelijk dat de Bijbel vol staat van profetieën tegen de nakomelingen van Ezau in latere tijden. Velen realiseren zich dit echter niet, want vele profetische statements zijn gericht tot een van de andere namen, namelijk Edom, Idumea, Seïr, Teman of Amalek.
Jakob en Ezau waren zelf uiteraard rivalen om het geboorterecht en de zegen (heerschappij). Toen Ezau die dag extra hongerig was verkocht hij zijn geboorterecht voor een kom soep aan Jakob (Gen. 25:29-34). Het geboorterecht was het eigendomsrecht van alles wat Izak bezat. Toen Jakob in ruil voor een kom soep het geboorterecht kocht, was deze verkoop volgens Leviticus 25:14 onwettig,
14 Wanneer u dan aan uw naaste iets verkoopt wat verkocht kan worden, of iets uit het bezit van uw naaste koopt, mag u elkaar niet uitbuiten.
In de context van koop en verkoop betekent iemand uitbuiten, het profiteren van iemands situatie door iets voor een hele lage prijs te kopen of voor een hele hoog prijs te verkopen. Jakob brak deze wet toen hij het geboorterecht van Ezau voor een kom soep kocht. Jakob bezat niet genoeg geld om het geboorterecht voor een eerlijke prijs te kopen.
Vele jaren later, toen Izak stierf, probeerde Jakob dit met Ezau recht te zetten. Jasher 47:15-19 vertelt ons het verhaal,
15 En toen Izak stierf liet hij zijn vee en zijn bezittingen en alles wat aan hem behoorde aan zijn zonen na; en Ezau zei tegen Jakob: “Zie ik bid u dat alles wat onze vader ons heeft nagelaten we in twee helften delen en ik vervolgens een deel mag kiezen.” En Jakob zei: “Zo zal het geschieden.” 16 En Jakob nam alles wat Izak in het land Kanaän had achtergelaten, het vee en het bezit en hij bood het Ezau en zijn zonen in twee helften aan en zei tegen Ezau: “Zie, alles bevind zich voor u, kies nu een deel dat u zult nemen.” 17 En Jakob zei tegen Ezau: “Hoor naar wat ik u te zeggen heb, de Heere HEERE van hemel en aarde sprak tot onze vaders Abraham en Izak zeggende, Aan uw zaad na u zal ik dit land voor eeuwig als erfdeel geven. 18 Daarom ligt alles wat onze vader ons heeft nagelaten voor uw voeten, en zie al het land ligt aan uw voeten; kies het deel dat u verlangt. 19 Als u het hele land verlangt, neem het dan voor eeuwig voor u en uw kinderen, en ik zal dan deze rijkdom nemen, en als u de rijkdom verlangt, neem het dan en ik zal dan dit land voor mij en mijn kinderen nemen als eeuwig erfdeel.”
De keuze was dus tussen de rijkdom van Izak en het land Kanaän. Ezau besloot natuurlijk de rijkdom te nemen en liet het land voor Jakob over, want het land was al door de Kanaänieten geclaimd en de kans zat erin dat het nooit geërfd kon worden. De deal werd in een boek opgenomen, getekend en verzegeld. Ezau verhuisde terug naar zijn gebied ten zuiden van Kanaän en Jakob bleef in Kanaän. Dit beëindigde tenminste voor eventjes het conflict.
Wat noch Jakob noch Ezau begreep was dat de “land Kanaän” meer dan een geografische landerfenis omvatte. God had, zoals we al eerder vanuit Gen. 1:26-28 hebben aangetoond, vanaf het begin al in gedachte dat dit geboorterecht de belofte van het Zoonschap moest zijn. Met andere woorden, de zogenaamde “landerfenis” was in wezen de openbaring van de zonen van God. Hoe? Onze lichamen zijn van het stof van de aardbodem gemaakt. Adam was geschapen vanuit het stof van de aardbodem en was in het begin een “geopenbaarde zoon”. Oftewel, het lichaam van Adam was geestelijk vlees. Zijn aardse lichaam openbaarde de heerlijkheid van God.
Het doel van de schepping was dat God Zijn heerlijkheid in de aarde die Hij geschapen had kon openbaren. De hoogst haalbare openbaring was voor Adam en de mens in het algemeen weggelegd. Het lichaam dat dus uit aardse materie was geschapen was niet slecht of kwaad, maar “zeer goed” (Gen. 1:31). God was altijd al in de hemelen geopenbaard, maar God schiep deze aarde zodat Hij Zichzelf in deze dimensie ook kon openbaren. Maar Adam zondigde en verloor dat verheerlijkte lichaam. Ofwel, hij verloor letterlijk zijn erfenis en kwam in slavernij van een aards lichaam terecht dat was verstoken van haar oorspronkelijke heerlijkheid. Het doel van de geschiedenis is dat de mens het verheerlijkte lichaam weer verkrijgt, waardoor het stof van de aardbodem wederom de goddelijke heerlijkheid kan huisvesten en openbaren.
Vanwege deze reden is het Zoonschap in wezen het voornaamste erfdeel van de mens. Het is het ware “land Kanaän” dat God vanaf het begin aan ons wilde schenken. Het oude land Kanaän was slechts een beeld en afschaduwing van de ware erfenis. Toch toen Ezau de welvaart koos en de belofte van de landerfenis aan Jakob schonk, verachtte Ezau wederom het ware geboorterecht. En Jakob verkreeg de belofte van Zoonschap dat inherent, maar als het land Kanaän vermomt was.
Het punt is dat Ezau een eerlijk tijdskeuze ontving. Maar Ezau was geen geestelijk mens, noch kon hij werkelijk onderscheiden wat er op het spel stond. Hij koos de onmiddellijke zegen van welvaart en verwierp het lange termijn erfdeel van de landerfenis, dat Paulus “de verlossing van ons lichaam” (Rom. 8:23) noemt.
Maar hoe zit het met het heersersmandaat? Ook dit was iets dat God in het eerste hoofdstuk van Genesis aan Adam schonk. Onthoud dat dit van generatie op generatie werd overgeleverd. Het ging over op Sem, de koning van gerechtigheid, koning van Jeru-Zalem (“Stad van Salem”). Abraham stierf te vroeg om deze mantel van heerschappij te ontvangen, maar Izak ontving het bij de dood van Sem, want hij was de volgende eerste erfgenaam in de lijn. Hoe verkreeg Jakob vervolgens dit heersersmandaat?
Het conflict tussen Jakob en Ezau stak de kop op toen Izak gereed was om de zegen aan Ezau te schenken. Blijkbaar werd Izak behoorlijk ziek of zwak en voelde hij dat zijn leven spoedig ten einde zou komen. Daarom besloot hij om zijn oudste zoon Ezau met het heersersmandaat te zegenen. Dit was een gebruikelijke manier van zegenen wanneer een aardvader voelde dat hij spoedig zou gaan sterven. Het was een formele overdracht van bezit op de opvolgende heerser. Het was het moment dat de houder van het geboorterecht wettelijk als HEERSER werd aangewezen.
Het verschil tussen het geboorterecht en de heerschappij was in het eerste hoofdstuk van Genesis gevestigd. In Gen. 1:26 zei God tegen Adam en Eva: “Laten zij heersen.” In vers 28 zei God: “Wees vruchtbaar en wordt talrijk”. De zegen van het vruchtbaar en talrijk zijn was het geboorterecht dat Ezau aan Jakob voor een kom soep had verkocht. Het heersersmandaat is de zegen die Jakob stal.
Izak had de intentie om de “zegen” van heerschappij aan zijn oudste zoon Ezau te schenken. Hij zond Ezau om voor de gelegenheid naar wildbraad te jagen, maar Rebekka hoorde het gesprek en dacht terug aan de profetie tijdens haar zwangerschap dat “de oudere de jongere zou dienen”. Meteen besloot zij om God te helpen om de zegen voor Jakob te verzekeren. Door misbruik te maken van de blindheid van Izak (Gen. 27:1) deed Jakob zich als Ezau voor, door zich zelfs in Ezau’s beste kleding te hullen. Genesis 27:15, 16 zegt,
15 Daarop nam Rebekka de kostbare kleren van Ezau, haar oudste zoon, die ze bij zich in huis had, en trok ze Jakob, haar jongste zoon, aan. 16 Het vel van de geitenbokjes trok ze over zijn handen en over zijn gladde hals.
Izak rook echter onraad omdat hij de stem van Jakob meende te horen. Vers 19 zegt,
19 Jakob zei tegen zijn vader: Ik ben Ezau, uw eerstgeborene. Ik heb gedaan wat u mij gezegd hebt. Richt u toch op, ga zitten en eet van mijn wildbraad, zodat uw ziel mij kan zegenen.
Later had Izak toch nog steeds argwaan en deed hij nogmaals een poging om Ezau’s identiteit vast te stellen. Vers 24 zegt,
24 Hij zei: Ben je echt mijn zoon Ezau? Hij antwoordde: Dat ben ik.
Vervolgens zegende Izak Jakob en riep hij hem uit als opvolger van Adam, goddelijk aangesteld om de aarde te regeren. Maar Ezau keerde met het wildbraad terug en vroeg om de zegen. Toen hij te horen kreeg dat Jakob het al had toegeëigend werd hij ziedend. Dit kan niemand hem echt kwalijk nemen. Ook Izak was door Jakobs bedrog behoorlijk van slag. Vervolgens lezen we in vers 36:
36 Hij zei daarop: Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij mij afgenomen, en zie, nu heeft hij mij mijn zegen afgenomen. Verder zei hij: Hebt u dan geen zegen voor mij overgehouden?
Hier zien wij heel helder het verschil tussen het geboorterecht en de zegen. Vele jaren later hield hij dit onderscheid in stand toen hij zijn 12 zonen zegende, waarbij hij de zegen van het heersersmandaat aan Juda en het geboorterecht aan Jozef gaf. 1 Kron. 5:1, 2 zegt,
1 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn eerstgeboorterecht aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar niet zo, dat deze in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven,
2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst, maar het eerstgeboorterecht was van Jozef.
Hieruit blijkt duidelijk dat Juda de zegen van leiderschap ontving en dit hield in dat uit hem de koningen van Israël – in het bijzonder de Messias – zouden komen. Aan de andere kant ontving Jozef het geboorterecht, dat het mandaat van “wees vruchtbaar en wordt talrijk” was. Het geboorterecht omvatte vervolgens het volk Israël – dat het Koninkrijk zelf is. Dit was een beeld en afschaduwing van een grotere vervulling die nog stond te gebeuren – niet slechts vleselijke mensen die nationaal onder de naam Israël bekend kwamen te staan, maar de zonen van God die in de aarde tot openbaring komen.
Onthoud dat toen God het vruchtbaarheidsmandaat aan Adam gaf Hij niet slechts naar vleselijke kinderen, maar naar de zonen van God verlangde. Het volk Israël was zeer zeker geroepen om het Koninkrijk en de zonen van God voort te brengen, maar zij faalden onherroepelijk.
De zegen van het heersersmandaat was de KONING-MESSIAS voortbrengen. Het bezit van het geboorterecht betekende het bezit van het KONINKRIJK. Jakob verdrong Ezau in beide zaken. Eerst nam Jakob het eerstgeboorterecht door oneerlijke handel, namelijk door te profiteren van Ezau’s honger. Maar door bedrog stal hij simpelweg de zegen van het heersersmandaat.
Er is een ding dat ik over de goddelijke wet heb geleerd en dat is dat deze onpartijdig is (Jakobus 2:9). Dit betekent dat Ezau een juridische zaak tegen Jakob had, omdat Jakob hem onrecht had aangedaan. Velen hebben geprobeerd om de daden van Jakob hier te rechtvaardigen, maar zij kunnen niet gerechtvaardigd worden. De Bijbel zegt dat Jakob tegen zijn blinde vader loog. Jakob was schuldig aan regelrechte fraude. Vanwege deze reden moest God Jakob aansprakelijk houden. Daarom gaf Hij door Izak heen een belangrijke zegen aan Ezau. Een zegen die pas, zoals we spoedig in onze studie zullen aantonen, in de twintigste eeuw in vervulling ging.
Izak moet op de hoogte zijn geweest dat God Jakob voor zijn bedrog jegens Ezau zou oordelen. Het maakte niets uit dat Ezau vleselijk was en niet het karakter van God bezat (ja, zelf niet het karakter van Izak). Maar Jakob bezat het blijkbaar evenmin. Als slachtoffer van bedrog wist Izak dat er een dag van afrekening zou aanbreken, waarbij Jakob het geboorterecht en de zegen aan Ezau moest teruggeven en het aan God moest overlaten aan wie Hij het op Zijn eigen manier wil schenken. Daarom gaf Izak in Gen. 27:39, 40 de volgende zegen aan Ezau,
39 Toen antwoordde zijn vader Izak en zei tegen hem: Zie, van de vruchtbare streken van de aarde zal je woongebied zijn, en van de dauw van de hemel van boven. 40 Van je zwaard zul je leven en je broer zul je dienen. Maar als je tot macht komt, zul je zijn juk van je nek afrukken.
De dag zou dus aanbreken dat Ezau het heersersmandaat door kracht zou nemen en zijn macht over een ieder die hij wil zou kunnen uitoefenen. Dit komt overeen met het karakter van Ezau en een onderdrukkende regering is wat wij van zijn nakomelingen zouden verwachten. Omdat Jakob het heersersmandaat van Ezau had gestolen, moest Jakob het om een of andere reden op een moment in de toekomst teruggeven. Dit was het rechtvaardige oordeel van Izak wat betreft deze zaak.
Toch zal God het niet toestaan dat Edom voor altijd de heerschappij zal bezitten. Hun tijd zou ten einde komen nadat zij bewezen hadden dat zij niet geroepen noch in staat waren om de aarde zonder aanzien des persoons en door liefde te regeren. Hun regeringstijd zou aan alle mensen bewijzen dat zij tirannen zijn die verwachten behandeld te worden als vooropgestelde mensen. Maar God zal geen tirannen gebruiken om Zijn Koninkrijk te regeren.
Ezau was van mening dat het land Kanaän rechtmatig aan hem toebehoorde en dat zijn broer Jakob het land onwettig had toegeëigend. Door heel de geschiedenis heen was het zijn verlangen om Jakob uit te zetten en het land te veroveren en het te bezetten. Toen de nakomelingen van Jakob in Egypte woonden verbleef de hoofdstam van Edom in Arabië, net ten zuiden van de Dode Zee tot aan de Golf van Akaba. De Amalekieten die een andere tak van Ezau waren vestigden zich ten zuiden van hen in de Negev, direct ten zuiden van Kanaän. Toen Israël onder leiding van Mozes Egypte verliet vielen de Amalekieten hen aan (Ex. 17). Op deze manier waren zij Israëls oudste vijanden, zij waren van plan om te voorkomen dat Israël naar het land Kanaän zou terugkeren.
Eeuwen later, ten tijde van Gideon, werd Israël door een alliantie van drie mensen gevangen gehouden: Amalek, Midian en de mensen van het oosten (Rich. 6:3). Zo zien wij dat Amalek nog steeds de vijand van Israël is en ernaar verlangt om hun in gevangenschap te zetten.
Toen Juda door Babylon in ballingschap werd geleid, verheugde Edom zich in hun gevangenschap, want dit betekende dat zij het land Kanaän konden gaan bezetten. Dit wordt in Ezechiël 35 in een profetie tot Edom aangehaald.
2 Mensenkind, richt uw blik op het Seïrgebergte en profeteer ertegen.
5 Omdat u een eeuwige vijandschap hebt en u de Israëlieten deed neerstorten door het geweld van het zwaard in de tijd van hun ondergang, in de tijd van de uiterste ongerechtigheid, 6 daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Voorzeker, Ik zal u tot bloed maken en bloed zal u achtervolgen. Omdat u het bloedvergieten niet hebt gehaat, zal bloed u achtervolgen.
10 Omdat u zegt: Die beide volken [Israël en Juda] en die beide landen zullen mij toebehoren, wij zullen ze in bezit nemen, al zou de HEERE daar zijn, 11 daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal handelen overeenkomstig uw toorn en overeenkomstig uw afgunst, waarmee u uit uw haat jegens hen bent opgetreden. Ik zal Mij onder hen bekendmaken, wanneer Ik u oordelen zal.
Merk op dat in bovenstaand gedeelte wordt beschreven dat het Seïrgebergte geen vredelievende mensen waren. Zij verlangden naar bloed en schenden op deze manier dus de wet tegen het “eten van bloed” (Lev. 17). Vandaag de dag zou men hen als bloeddorstig bestempelen. Bloed is rood; Edom betekent “rood”. We kunnen niet anders dan Edoms naam binnen de profetische beschrijving van het nationale karakter insluiten.
In vers 10 zien we door de mond van de profeet dat het verlangen van Edom bestond uit het bezitten van de twee landen van Israël en Juda. Hoewel Izak geprofeteerd had over Ezau’s uiteindelijke heerschappij – en daarbij waarschijnlijk ook zijn claim op het land Kanaän – geschiedde deze terugkeer NIET onder goddelijke motieven. Daarom zegt God ook dat Hij hen zal oordelen volgens hun toorn, afgunst en haat.
Ezau verlangde ernaar om het Koninkrijk van God vanwege zijn persoonlijke gewin te regeren en deed dit volgens vleselijke motieven en methoden. In Ezechiël 36 richt de profeet zich tot Israël en vertelt hen in de verzen 2 tot 5 over Edom,
2 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat de vijand over u gezegd heeft: Haha! Zelfs de eeuwige hoogten zijn ons tot erfelijk bezit geworden… 5 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Voorwaar, in het vuur van Mijn na-ijver heb Ik gesproken tot het overblijfsel van de heidenvolken en tot heel Edom, die zichzelf Mijn land tot erfelijk bezit hebben gegeven met de blijdschap van heel hun hart, met leedvermaak, zodat zijn weidegrond tot buit zou zijn.
Het conflict tussen Jakob en Ezau komt in deze profetie duidelijk tot uiting. De strijd gaat om het land Kanaän, dat beide partijen wilden bezitten. Toen God van 745-721 v.Chr. het huis van Israël verstrooide stond alleen Juda nog in de weg van de afstammelingen van Ezau om het land in bezit te nemen. Toen Juda van 604-586 v.Chr. naar Babylon werd genomen eigende Edom Gods land zichzelf toe, niet om het voor Gods wil te gebruiken, maar om hun eigen egoïstische motieven te bevredigen.
Deze profetie werd in de dagen van Ezechiël gedeeltelijk vervuld, maar in die tijd bezat Babylon in feite het land en niet Edom. De Assyriërs voor hen hadden andere volken in dat land geplaatst om de gedeporteerde Israëlieten te vervangen (2 Kon. 17:24). De afstammelingen van die volken kwamen bekend te staan als Samaritanen, die zelfs in de tijd van Jezus zo genoemd werden.
Dus ondanks dat Edom de twee landen van Israël en Juda had willen bezitten, werd het hun op dat moment ontnomen. Dit betekent dat de vevulling van de zegen van Izak over Ezau op een later moment zou geschieden. Hetzelfde geldt voor de profetie van Ezechiël over Edom.
De profeet Maleachi (ca. 450-400 v.Chr.) is waarschijnlijk de duidelijkste verklaring van Ezau’s zionistische motieven. In hoofdstuk een lezen we,
1 Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi. 2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad,
3 en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn. 4 Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.
Het zionistische motief van Ezau bevindt zich in de verklaring: “Wij bouwen de puinhopen weer op.” In zekere zin herbevestigd God de zegen van Izak over Edom dat zij zullen terugkeren en zullen wederopbouwen, maar dat het op een bepaald moment zal worden afgebroken. Op dat moment zal de wereld Gods kijk op Edom en zijn methoden leren. Men zal hen “goddeloos gebied noemen”.
Toch is de manier waarop God het land en het geboorterecht aan de afstammelingen van Ezau herstellen voor de meeste mensen grotendeels verborgen. Zowel de wereld als de kerk zijn opzettelijk door God verblindt, zodat wij Zijn plan en methoden niet zouden tegenwerken. Maar wij zijn van mening dat het moment is aangebroken dat een ieder zal zien wat God heeft gedaan om het onrecht jegens Ezau recht te maken. Om dit correct te begrijpen moeten we naar de historische optekening kijken en zien wat er daadwerkelijk met de afstammelingen van Ezau, ofwel Edom in het Hebreeuws en Idumea in het Grieks, is gebeurd.
De verovering van Edom of Idumea (zoals het toentertijd onder haar Griekse naam bekend stond) begon volgens 1 Makkabeeën 5:3-8 in 163 v.Chr. met Judas Makkabeüs. Uiteindelijk verdween in 126 v.Chr. Edom als natie toen Johannes Hyrkanus van Juda zijn verovering bezegelde en de overgebleven Edomieten met geweld tot het Judaïsme bekeerde. Nooit meer was er een natie die Edom of Idumea genoemd werd. Het verhaal wordt door een Joods historicus uit de eerste eeuw, Josephus genaamd, in zijn “Antiquities of the Jews”, XIII, ix, 1, zeer gedetailleerd beschreven. Daar lezen wij:
“Ook nam Hyrkanus Dora en Marissa, steden van Idumea, in en onderwierp al de Idumeeërs; en stond het hen toe om in het land te blijven, mits zij besneden werden en de wetten van de Joden in gebruik zouden nemen; zij verlangde er zo naar om in het land van hun voorvaderen te leven dat zij zich aan het gebruik van de besnijdenis en al de Joodse wetten onderwierpen; waardoor het volgende op dat moment tot hun doordrong, namelijk dat zij in geen enkel opzicht meer van de Joden verschilden.”
Josephus was de Joodse historicus die als eerste tegen de Romeinen vocht in de oorlog die Jeruzalem verwoestte. Hijzelf stamde van de Makkabeeën af. Hij was zeer bekend met deze zaken toen hij over deze zaken schreef, omdat hij dus over zijn eigen familiegeschiedenis schreef. De Joodse encyclopedie uit 1925 bevestigt onder “Edom” deze Edomitische opname tot het Jodendom, zeggende,
“Judas Makkabeüs veroverde voor een tijd hun gebied (163 v.Chr.; Ant. Xii, 8 par. 1, 2). Opnieuw werden zij door Johannes Hyrkanus onderworpen (c. 125 v.Chr.) door wie zij werden gedwongen om de Joodse riten en wetten te houden (ib. 9, par. 1: xiv. 4, par. 4). Zij werden vervolgens opgenomen binnen de Joodse natie en hun land werd door de Grieken en Romeinen “Idumea” genoemd (Mark iii. 8; Ptolemeüs, Geography v.16). De Idumese dynastie die tot aan de verovering van de Romeinen over Judea regeerde begon met Antipater. Voor de belegering van Jeruzalem verschenen er onder leiding van Johannes, Simeon en Jakob meteen 20.000 Idumeeërs voor Jeruzalem om namens de zeloten die in de tempel werden belegerd te vechten (Josephus, B.J. iv. 4, par. 5).
“Vanaf dat moment verdwenen de Idumeeërs als een apart volk.”
Er zijn boeken geschreven om aan te tonen dat Turkije of China of andere naties het moderne Edom zijn als vergeefse poging om Edom te identificeren als de echte of denkbeeldige vijand van de moderne Joodse staat. Toch beschrijft zelfs de Joodse encyclopedie (zojuist aangehaald) de waarheid zonder er doekjes om te winden. In 125 of 126 v.Chr. “verdwenen de Idumeeërs (of Edomieten) als een apart volk” van de Joden.
Dit wordt opnieuw door de Joodse encyclopedie, 1925 editie, Vol. 5, p. 41, bevestigt, die zegt: “Edom is het huidige Jodendom.”
Edom werd door de Joden opgenomen en hield binnen de geschiedenis op met het zijn van een apart volk. Aan dit geschiedkundige feit kan niet getoornd worden en geen enkele historicus heeft geprobeerd dit te weerleggen. Het is onder historici zo bekend dat het ongelofelijk is hoe weinig christenen dit weten of het binnen hun opvatting van Bijbelprofetie hebben toegepast. Alleen God is in staat geweest om de kerk zo te verblinden zodat zij de hele natie van Edom zijn kwijtgeraakt!
Vandaar dat de Joden – of een vertakking hiervan – als het enige volk overbleef om de zegen van Izak en de zionistische profetieën over Edom te vervullen. Deze zullen tot openbaring komen door hun karakter, geopenbaard door hun zionistische methoden. Wij mogen verwachten dat het zionisme van Edom door geweld, diefstal en bloedvergieten vervuld zal worden. In contrast mogen wij verwachten dat het ware, goddelijke zionisme van Israël (Jozef) door vrede, rechtvaardigheid en recht vervuld zal worden als zegen van alle geslachten van de aarde (Gen. 12:3). Dit is het verschil tussen het oude en het Nieuwe Jeruzalem, tussen vleselijk en geestelijk, tussen bedrog en waarheid.
Bij de eerste komst van Jezus Christus was koning Herodus Zijn rivaal voor de troon, ofwel Zijn aartsvijand. Vanwege deze reden probeerde Herodus Jezus te doden door kort na Zijn geboorte alle kinderen in Bethlehem te vermoorden. In dezen heeft de afgelopen generatie de opkomst van de kindermoord opnieuw kunnen aanschouwen in de vorm van legale abortus, wij vatten dit op als historische gelijkenis van de gebeurtenissen die voorafgaan aan de tweede komst van Christus.
Het patroon van koning Herodus zelf wordt vandaag de dag nog niet volledig gewaardeerd, omdat maar weinig mensen aan dit verband hebben gedacht en anderen dit het liefst mijden. Maar koning Herodus was half Idumees en half Joods. Zijn vader Antipater was toen hij nog jong was door Idumeeërs gevangen genomen waarna hij in Idumea opgroeide. Later huwde hij een Idumese vrouw, Herodus’ moeder.
Antipater kreeg de macht toen de Romeinse regering hem in 47 v.Chr. als procurator van Judea benoemde. Kort hierna veroverden de Parthen Syrië en Judea en plaatste zij Antigonus op de troon omdat hij uit de lijn van de Makkabeeën kwam. Maar uiteindelijk ging Antipaters zoon Herodus in 40 v.Chr. naar Rome en verkreeg hij hun eerdere titel als koning van Judea. In zijn “Antiquities of the Jews”, XIV, xv, 2, schreef Josephus,
“Herodus nu had een sterk leger; en… ging tot Jeruzalem… als reactie op wat Herodus had veroorzaakt verklaarde Antigonus… dat zij geen recht zouden doen als zij het koninkrijk aan Herodus zouden geven, die niet meer dan een heimelijk iemand en een Idumeeër was, d.w.z. een half-Jood…”
In 37 v.Chr. wierp Herodus Antigonis omver en liet hij hem uiteindelijk in 34 v.Chr. ombrengen. Herodus besteeg de troon als koning der Joden en begon de Idumese dynastie, die Judea voor een eeuw bestuurde, tot aan haar verwoesting in 70-73 n.Chr. Daarnaast vertegenwoordigde Herodus eveneens de Joodse natie, omdat hij net zoals de natie zelf half Idumees en half Joods was.
Met andere woorden, het Jodendom zelf – d.w.z. zij die het judaïsme aanhangen en Jezus Christus verwerpen – is de enige moderne natie die de profetieën aangaande Edom kan vervullen. Door Edom binnen de Joodse natie en haar religieuze systeem op te nemen werden de Joden de erfgenamen van beide profetieën – zowel de profetieën aangaande Juda als de profetieën aangaande Edom.
Tot nu toe hebben wij slechts een kant van deze zaak aangetoond, ofwel de kant van Edom. Later zullen wij aantonen hoe de Joden eveneens het gedeelte van de profetieën over Juda vervullen. Om het volledige bereik van dit beeld te begrijpen moet men een goed begrip van de beide soorten profetieën hebben en inzien hoe deze zonder tegenstelling in elkaar passen.
Maar voordat we enige chocola kunnen maken van het zionisme van de twintigste eeuw en haar verband met Edom, moeten we eveneens haar verband met Juda aantonen. Pas als wij beide takken van deze profetie hebben vastgesteld zal alles overvloedig helder zijn.