God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 3: De zonde wordt als schuld berekend

Exodus 22:1-4 geeft ons een sleutel van de verhouding tussen de rechtvaardigheid en genade van God. Het vertelt ons dat wanneer een man schuldig is aan diefstal, die persoon NIET geëxecuteerd hoeft te worden, maar voor het slachtoffer moet werken, zodat hij op z’n minst het dubbele terugbetaald. De wet leert de dief om zijn verantwoording voor zijn daden te nemen als ook om de verbinding tussen arbeid en (eigendom) geld te ervaren. Exodus 22:3 en 4 zegt ons het volgende:

3…De dief moet alles volledig vergoeden. Heeft hij niets, dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden. 4 Als inderdaad het gestolene levend in zijn bezit aangetroffen wordt, moet hij het van rund tot ezel, tot kleinvee toe dubbel vergoeden.

Met andere woorden, wanneer een man een schaap steelt, moet hij twee schapen terugbetalen aan het slachtoffer. Wanneer de dief het aan iemand anders verkocht heeft, of hij heeft het dier gedood, moet hij vier schapen aan het slachtoffer terug betalen. Wanneer de persoon een miljoen euro gestolen heeft, is hij 2 miljoen euro aan het slachtoffer verschuldigd.

De Bijbelse wet is gebaseerd op het principe dat zonde tot schuld wordt gerekend. Dit is de reden waarom in de gelijkenissen van Jezus de zondaren worden vergeleken met schuldenaren, zoals in Mattheüs 18: 23-35 en ook in het hogepriesterlijk gebed in Mattheüs 6:12,

12 En vergeef ons onze SCHULDEN, zoals ook wij onze SCHULDENAREN vergeven.

In Lukas 11:4 wordt hetzelfde gebed op een iets andere wijze opgeschreven:

4 En vergeef ons onze ZONDEN, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets SCHULDIG is.

Eén van de grote sleutels waarmee de Schrift begrepen kan worden is te weten dat zonde als schuld wordt gerekend. In de Bijbelse wet is er immers een directe verhouding tussen de vergoeding aan het slachtoffer en de hoogte van de diefstal of de waarde van de ontvreemde eigendommen.

In het geval van de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 21, ontvreemden de landbouwers de vruchten van de wijngaard. Wanneer we dit verhaal vergelijken met het verhaal uit Jesaja 4 wordt duidelijk dat God, gedurende de dagen van Jozua, een wijngaard (het Koninkrijk) bouwde in het land Kanaän. God verwachtte de vruchten van Zijn arbeid te ontvangen, maar de mensen weigerden Hem de vruchten te geven. Met andere woorden, zij stalen de vruchten en wilden controle over de wijngaard behouden en kwamen zo dus in opstand tegen de ware Eigenaar.

Het boek Richteren vertelt ons hoe God hierop reageert. Richteren 3:8 zegt ons het volgende: “En Hij VERKOCHT HEN in de hand van Cuschan Rischatáïm, koning van Mesopotámië,” voor acht jaar (Statenvertaling). Met andere woorden, het volk Israel werd verkocht voor hun diefstal overeenkomstig de wet in Exodus 22:3.

Toen het volk berouw toonde werd het volk door de eerste richter Othniël bevrijd. Na een tijdje weigerde het volk echter opnieuw de vruchten van Het Koninkrijk te overhandigen, zodat Richteren 4 vers 2 ons meldt: “Zo VERKOCHT HEN de HEERE in de hand van Jabin” (Statenvertaling), voor nog een voorbeeld zie Richteren 10:7.

Wat is het doel om Israël te “verkopen”? We moeten Israël zien als dief die naar het hemelse gerechtshof werd gebracht, waar God zelf de Rechter is. Israël werd voor zijn zonde veroordeeld. Omdat Israël echter niet de middelen had om God de vruchten van het Koninkrijk terug te betalen, laat staan het dubbele, werd Israël aan een andere natie verkocht.

Dit betekent dat Israël voor een bepaalde periode een dienstknecht werd van een andere natie. Dit betekende ook dat deze andere natie verantwoordelijk werd om deze schuld van Israel te betalen, die ze nog aan God moesten betalen. Deze andere natie moet feitelijk de schuldbrief van Israël aan God voldoen.

Het genadige van deze uitspraak van het hemelse gerechtshof is gelegen in het feit dat Israël gedurende hun periode van ballingschap (dienstknecht), niet verantwoordelijk was om de schuld aan God te voldoen. Deze taak is aan het volk waar ze in ballingschap verkeerde. Iemand kan niet de vruchten van het Koninkrijk voortbrengen zolang iemand “onder de wet” is, in de betekenis van onder de veroordeling van de wet. “Onder de wet” zijn is een periode van leren, met de wet als een “leermeester”, zoals Paulus het stelt in Galaten 3:24.

Gedurende deze periode van veroordeling eiste de wet niet van het volk om aan God de vruchten van het Koninkrijk te overhandigen. De wet eiste DAT DE ANDERE NATIE DEZE VRUCHTEN VOORTBRACHT. Wanneer ze dat niet zouden doen hield God hen hiervoor verantwoordelijk en bracht Hij over dit volk dan ook een oordeel.

Het boek Richteren is de geschiedenis van de Schuldbrief. Iemand die deze schuldbrief in handen had was legaal “VERKOREN” om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. Deze eis lag er steeds, ook al was het duidelijk dat ook de andere volken, net als Israël, zouden falen.

Deze wet verschafte Israël uiteindelijk dus genade, omdat het hen de tijd gaf te hergroeperen, te bekeren en de wegen van God te leren, zonder dat de last van de Schuldbrief op hun schouders lag. Op deze wijze verplaatst God de verantwoordelijkheid naar de andere “verlossende” natie voor een bepaalde periode.

De wijsheid van God is opmerkelijk. En toch bleek dat Israël nooit echt begrepen heeft dat de onderdrukkingen in het boek Richteren juist het bewijs waren van Gods genade en liefde. Dit onbegrip komt voort uit onkunde over de wet, die hen op de Horeb (d.w.z. Jabal al-lawz in Saoedi-Arabië zoals Paulus ons vertelt in Galaten 4:25) was gegeven.

In het volgende hoofdstuk zullen we dit principe van overheersing en ballingschap vertalen naar onze tijd.