God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 2: Gehenna

Gehenna is de enige Bijbelse “hel” dat een Hebreeuwse oorsprong in het Oude Testament heeft. Het is eenvoudigweg de Griekse spelling van een Hebreeuwse uitdrukking Ge-Hinnom, “dal van Hinnom”. Dit was eveneens een verkorte vorm van de Oudtestamentische plaats genaamd “het dal van Ben-Hinnom” (zoon van Hinnom). Dit dal bevond zich aan de voet van de heuvel waarop Jeruzalem was gebouwd.

Gehenna is dus de enige term van de drie waar wij haar Bijbelse betekenis kunnen gebruiken. Het dal van de zoon van Hinnom was de plaats waar de Israëlieten die Baäl aanbaden hun kinderen aan de Molech offerden (Jer. 32:35).

35 Zij bouwden de hoogten van de Baäl, die in het dal Ben-Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters voor de Molech door het vuur te laten gaan, wat Ik hun niet geboden had. En in Mijn hart was het niet opgekomen dat zij deze gruweldaad zouden doen, zodat ze Juda zouden doen zondigen.

Vanwege deze reden zei de profeet dat het een “moorddal” zou worden wanneer God het oordeel over Jeruzalem zou brengen (Jer. 19:6). Dit is eveneens de passage waar God de profeet opdroeg om de kruik in het dal voor de ogen van de oudsten van Juda te breken. In de verzen 10 en 11 staat,

10 Dan moet u de kruik stukbreken voor de ogen van de mannen die met u waren meegegaan, 11 en tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zo zal Ik dit volk en deze stad stukbreken, zoals men een pot van een pottenbakker stukbreekt, zodat die niet meer hersteld kan worden…

Kort hierna werd Jeruzalem door de legermacht van Babylon verwoest. Maar een eeuw later werd het ten tijde van Nehemia weer opgebouwd. Opnieuw werd de stad in 70 n.Chr. verwoest, dit maal door de legers van Rome. Maar ook dit keer werd het later weer herbouwd. De afgelopen 2000 jaar is de stad een aantal maal verwoest, maar ook telkens weer opgebouwd. Vandaag de dag kennen wij Jeruzalem ook nog. Vandaar dat de profetie van Jeremia slechts haar eerste vervulling heeft gezien. Er staat nog een latere verwoesting van Jeruzalem te wachten waardoor de profetie van Jeremia geheel wordt vervuld.

En juist naar die dag verwijst Jezus toen Hij de term Gehenna in Mat. 23:33 gebruikte. In dat gedeelte zegt Jezus,

29 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bouwt de graven voor de profeten en versiert de grafmonumenten van de rechtvaardigen, 30 en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten. 31 Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. 32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! 33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot GEHENNA ontkomen?

In dezelfde passage past Jezus in vers 37 dit profetische oordeel van doem over Jeruzalem zelf toe, zeggende,

37 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! 38 Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten.

Nadat Jeremia Gehenna koppelde aan de verwoesting van Jeruzalem door zijn profetie van de gebroken kruik verkreeg de term een meer profetische betekenis die boven de geografische locatie uitsteeg. Het werd een symbool van goddelijk oordeel over degenen die het woord van de HEERE, gesproken door de profeten (en Jezus Zelf), verwierpen. Jeruzalem had zowel de profeten als de Zoon gedood en dit bezegelde haar uiteindelijke lot dat Jeremia verkondigde. In dezelfde passage in Mat. 23 profeteerde Jezus in feite over een latere tijd waarbij Jeruzalem net voor haar laatste verwoesting, haar beker van ongerechtigheid vol zou maken. In vers 34-36 staat,

34 Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad, 35 opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar. 36 Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht [genea, “geslacht, nakomelingen”].

Jezus waarschuwde de gelovigen om uit Jeruzalem weg te vluchten als zij zouden zien dat de stad door buitenlandse legers zou worden omsingeld. Dit deden zij vervolgens tijdens de belegering van Jeruzalem in 66-67 n.Chr. Maar omdat Jeruzalem herhaaldelijk werd opgebouwd zien wij dat deze waarschuwing ook vandaag  van toepassing is. De gelovigen die in Jeruzalem en de staat Israël wonen kunnen wederom het beste notie van Jezus’ woorden nemen en uit de stad vluchten voor haar verwoesting geschiedt. Zij moeten niet rekenen dat God op het laatste moment de stad toch redt, want de profetie van Jeremia is behoorlijk duidelijk. De stad en de natie ZAL verwoest worden, en wel op een dergelijke manier dat het niet meer opnieuw opgebouwd kan worden.

De term Gehenna was een Hebreeuws woord dat onder de Grieken en Romeinen niet zo zeer gebruikelijk was. Zo zien wij dat Jezus deze term elf maal gebruikt wanneer hij tot Zijn toehoorders over het oordeel over de ongelovigen spreekt. (Zie Mat. 5:22, 29, 30; 10:28; 18:9, 23:15, 33; Mark. 9:43, 45, 47; Luk. 12:5.). Zijn gebruik van deze term, in plaats van Hades (“de plaats of staat van de doden”), geven zijn woorden een specifiek tintje, want Hij waarschuwde hen dat als zij Zijn woorden niet zouden geloven, zij Jeremia’s profetie van verwoesting in vervulling zagen gaan. En zij zouden, als individuen, zodoende in Gehenna geworpen worden. Jeremia had voorzegd dat het dal, “het moorddal” zou worden.

Jezus sprak meer over Gehenna dan over Hades. Wij zullen niet alleen een volledige studie over Jezus’ woorden over Gehenna doen, maar ook is het nuttig om een specifieke passage, namelijk Mark. 9:47, 48, te bekijken,

47 En als uw oog u doet struikelen, werp het dan uit; het is beter voor u met één oog het Koninkrijk van God in te gaan dan met twee ogen in het helse vuur [Gehenna] geworpen te worden, 48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

Jezus citeerde en gaf commentaar op Jesaja 66:24 waar staat,

24 En zij zullen de stad uit gaan en zien de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden [Grieks: “wordt niet uitgeblust”], en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn.

Jesaja schreef specifiek over het oude en nieuwe Jeruzalem (66:10) en de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde (66:22). Dit is waarom Jezus juist de term Gehenna in plaats van Hades gebruikte. Het was een symbool van oordeel over de goddelozen. Ten tijde van Jezus werd Gehenna niet meer voor mensenoffers gebruikt, maar was het de afvalstortplaats van de stad. Het was eveneens de plaats waar de niet opgeëiste lichamen van criminelen, die geëxecuteerd of gekruisigd waren, in geworpen werden. Net zoals vele hedendaagse afvalstortplaatsen smeulde Gehenna non-stop, want het werd namelijk onophoudelijk brandende gehouden door het afval dat het volk erin wierp. Maar omdat het ook organische dingen bevatte, zoals dode dieren en mensen, werd het eveneens ook continu met maden (“wormen”) besmet.

Vaak wordt er geopperd dat dit een beeld is van de brandende “hellepijn” van zondaren in het hiernamaals is, maar dat is een uit z’n verbandgetrokken en ongerechtvaardigde interpretatie van deze passage. Ten eerste impliceert Jesaja noch Jezus dat deze wormen onsterfelijk waren, maar dat deze wormen juist constant aanwezig waren. Maden leven slechts maar even en sterven nadat zij meer maden hebben voortgebracht.

Ook het vuur is niet eeuwigdurend. Het punt is dat de mens het niet kan uitblussen. Alleen God kan dit vuur blussen. De HSV toont de vooringenomenheid van de vertalers waarbij zij de zinsnede “zal niet uitgeblust worden” te sterk weergeven. De letterlijke weergave van deze zinsnede is simpelweg “wordt niet uitgeblust”, ofwel niet door een mens. Dit betekent dat het vuur van het oordeel zekerlijk zal komen en geen mens zal dit kunnen voorkomen.

Dit woord Gehenna verwijst naar de verwoesting van Jeruzalem en de slachting die zich voor zal doen bij het laatste oordeel van deze stad omdat haar inwoners de vijanden van God zijn geworden. De meesten is geleerd dat de “vijanden” die afgeslacht zullen worden, niet-Joden zullen zijn die van andere volken afstammen om de staat Israël te verwoesten. Maar de profetieën zeggen ons niet dat het niet-Joden zullen zijn; zij zeggen eenvoudig dat het Gods vijanden uit uitheemse landen zijn. De manier waarop God Zijn “vijanden” in de wet, de profeten en in het Nieuwe Testament definieert toont aan dat het oordeel over de ongelovigen Joden, die terug naar het oude land keren zonder zich eerst te bekeren van hun vijandigheid jegens Jezus Christus, zal komen.

De wet van tegenspoed die we in Lev. 26:40-42 (en ja, het hele hoofdstuk) kunnen vinden zet het principe neer dat wanneer het volk vijandig jegens Jahweh is (die Jezus Christus in Zijn pre-incarnatie vorm is), Jahweh ook jegens hen een vijand zal zijn. De enige manier om geen vijand meer van God te zijn is door te doen wat Hij in Lev. 26:40-42 zegt,

40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan, 41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land.

Een vijand is iemand die niet met de ander verzoend is. Zolang iemand – inclusief een ongelovige Jood – vijandig jegens Jezus Christus is, dan is hij juridisch gezien een “vijand” van God. Verder zegt de wet van tegenspoed duidelijk dat God niet aan Zijn verbond met Abraham zal denken, totdat het volk zich bekeert. In Jes. 63:9, 10 geeft de profeet hier een specifiek voorbeeld van, zeggende,

9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer. 10 Zíj daarentegen zijn ongehoorzaam geworden en hebben Zijn Heilige Geest bedroefd. Daarom is Hij voor hen veranderd in een vijand, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.

Dit gebeurde door heel het boek Richteren heen, waar God hen vanwege hun zonden in de handen van hun vijanden “verkocht” (zie Rich. 3:8 en 4:2). Pas als het volk zich bekeerde, keerde God hun gevangenschap.

God werd eveneens hun vijand toen Hij hun land aan Nebukadnezar, de koning van Babylon (Jer. 27:6) gaf. Pas na 70 jaar werd hun gevangenschap gekeerd, niet alleen omdat het de bestemde tijd was (Jer. 25:11; Dan. 9:2), maar ook omdat Daniël zich namens het volk bekeerde voor de zonden van hun voorvaderen. Zodoende werden de voorwaarden van de wet vervuld.

Dit principe komt ook in het Nieuwe Testament voor. In Mat. 27:1-7 vertelde Jezus een gelijkenis over de slaven die weigerden om naar de bruiloft te komen. De verzen 6 en 7 zeggen,

6 En de anderen grepen zijn slaven, behandelden hen smadelijk en doodden hen. 7 Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.

In Lukas 19 noemde Jezus in het bijzonder de inwoners van Jeruzalem “vijanden”, daar waar de “burgers” (d.w.z. burgers van Judea) Hem haatten en niet wilden dat Hij over hen regeerde (Luk. 19:14). Het vonnis van Jezus in vers 27 was,

27 Maar deze vijanden van mij, die niet wilden dat ik koning over hen zou zijn, breng ze hier [Jeruzalem] en sla ze hier voor mijn ogen dood.

Eveneens zegt de apostel Paulus in Fil. 3:18,

18 Want velen – ik heb dikwijls met u over hen gesproken en zeg het nu ook onder tranen – wandelen als vijanden van het kruis van Christus.

Jezus profeteerde dat Jeruzalem (Mat. 23:27, 28) samen met haar tempel (Mat. 24:2), vanwege het ongeloof van haar burgers zou worden verwoest. Dit gebeurde in 70 n.Chr. en God legde hen een “ijzeren juk” op (Deut. 28:48), hetgeen Gods oordeel van verbanning was. Begin 1900 begon de Zionistische beweging, waardoor de Joden – nog steeds in de staat van ongeloof – hun verbanning met geweld te beëindigen, in plaats van door de voorwaarden die Lev. 26:40-42 beschrijft te vervullen. Vandaar dat hun terugkeer als “vijanden” hen plaatste in de positie van het vervullen van de profetieën van de verwoesting in Gehenna. In hun blindheid worden ze tot de slachting geleidt en het merendeel van de (evangelische) kerk moedigt hen aan om het vuur in te gaan.

Toch heeft God in Zijn genade ervoor gezorgd dat de meerderheid van de Joden in andere landen verblijft, ondanks dat de Zionisten hen oproepen om terug te keren naar Israël. Misschien zullen velen, als de laatste verwoesting aanbreekt, enorm geshockt en gedesillusioneerd zijn met het Zionisme en Judaïsme zelf en wakker worden om het Woord van de HEERE te horen en Jezus als de Messias aannemen.

De enig andere figuur in de Bijbel die ook de term Gehenna gebruikt was Jakobus, de broer van Jezus. Dit doet hij in Jakobus 3:6. Jakobus schreef zijn epistel waarschijnlijk in het Hebreeuws, waarbij hij de term Ben-hinnom gebruikte, maar wij hebben de overlevering in het Grieks ontvangen, waar de vertaling Gehenna luidt. Hij zegt dat de tong van de mens “het hele lichaam bevlekt en onze levensloop vanaf het begin in vlam zet en zelfs door het vuur van GEHENNA in vlam wordt gezet.” Jakobus was de leider van de kerk in Jeruzalem en zijn toehoorders waren dus bekend met de term, zowel met de geografische locatie als met haar symbolische toepassing.  Jakobus schreef dat de tong als een roer van een schip is. Zoals een roer de koers van een schip bepaald, zo bepaald de tong “onze levensloop”. En als die koers slecht of kwaad was, dan zouden die individuen met het schip zinken.

Gehenna was in wezen dus een profetisch oordeel tegen Jeruzalem en haar burgers die weigerden om de profeten te geloven en om de Messias aan te nemen. Het verwees niet naar een eigenlijke staat of plaats van de doden, hetgeen Hades is.