God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 3: De Vuurpoel; of de Gesmolten Zee

In ons vorig hoofdstuk stelden wij vast dat het Vuur van God zowel Zijn goddelijke aard als wet (woord), die het tot uitdrukking laat komen, beschrijft. Wij zagen door Jesaja 26:9 het doel van de oordelen van God (d.w.z. de sancties voor zonde) die de bewoners van de wereld naar een plaats brengt waar zij oprechtheid zouden leren. Wij zagen hoe het Vuur van God ons zuivert, omdat God zetelt als een Smid die goud en zilver zuivert (Maleachi 3:2 and 3).

Rechtvaardigheid wordt niet bevredigd tot er volledige compensatie aan alle slachtoffers van onrechtvaardigheid is betaald. Het is een slechte en jammerlijke zaak dat onze (burgerlijke) rechtbanken zelden de slachtoffers compenseren. Maar deze rechtbanken weerspiegelen uiteindelijk de wil van de mensen. Als de Kerk het ware gerechtelijke systeem van de God niet lang geleden had verlaten, zouden de rechtbanken dit ook niet hebben gedaan. De wetten en de overheid van een natie vormen nu eenmaal een weerspiegeling van de godsdienstige mening van de burgers, behalve in gevallen waarbij één natie een andere bezet.

Hoe kunnen we, in het geval van het gerechtelijke systeem, verwachten van de rechters die vonnissen voorschrijven die noch te inschikkelijk noch te hoog zijn om rechtvaardigheid teweeg te brengen, als de Kerk ook zelf een oneindige en afschuwelijke straf toeschrijft voor alle zondaren, ongeacht de aard van hun misdaad? De rechtbank wijst namelijk slechts op de waarden van de mensen.

Wat is erger, de straf om iemand voor vijf jaar in gevangenis te stoppen voor diefstal, of de straf hem in een martelkamer te stoppen voor eeuwig? De burgerlijke rechters weten vandaag de dag dat de straf, afhankelijk van de strengheid van de misdaad, zou moeten variëren. Maar toch wordt de Kerk nog te veel beïnvloed door de Romeinse logica dat het doel van straf gericht is om misdaad af te schrikken in plaats van om de rechtvaardigheid te herstellen. Met deze gedachte (insteek) is het logisch dat als de straffen streng genoeg zijn, de wet en orde zal worden gehandhaafd, en de mensen gehoorzaam zullen zijn.

Als zij studenten van de goddelijke wet waren geweest, zouden zij begrepen hebben dat het doel van het oordeel de wettige orde kan herstellen door het verloren bezit weer aan het slachtoffer terug te geven of te herstellen, en de zondaar hierdoor weer vergeven wordt.

HET OORDEEL VAN DE WITTE TROON

In Openbaringen 20:11-15 wordt ons een beschrijving gegeven van het Oordeel van de Witte Troon. Johannes zegt,

11 Toen zag ik een grote witte troon en hem die daarop zat. De aarde en de hemel vluchtten van hem weg en verdwenen in het niets. 12 Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden.

Merk op dat deze mensen allen op basis van hun daden worden beoordeeld. Wij worden gered door genade zonder onze werken, maar wanneer het op het oordeel aankomt, worden de ongelovigen niet gerechtvaardigd door het bloed van Jezus Christus, maar geoordeeld naar hun werken. God groepeert niet iedereen samen en geeft hen niet simpelweg allemaal hetzelfde oordeel, hoewel dit wel algemeen wordt onderwezen. Wij zullen dit aantonen als we verder lezen. Johannes gaat verder:

14 Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel gegooid. Dit is de tweede dood: de vuurpoel. 15 Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid.

Op het eerste gezicht lijkt het dat iedereen hetzelfde oordeel ontvangt. Maar als dit zo was, hoe konden zij dan volgens hun daden worden beoordeeld? De vuurpoel is een algemeen beeld van het proces van het oordeel – NIET van het oordeel zelf. De vuurpoel is de vurige wet zelf, en de wet bestaat uit vele verschillende soorten van oordeel, die specifiek op de gemaakte misdaden aansluiten.

Dit wordt duidelijk gemaakt door de beschrijving van Daniel over hetzelfde Oordeel van de Witte Troon in Daniel 7:9 en 10.

9  Ik zag dat er tronen werden neergezet en dat er een oude wijze plaatsnam. Zijn kleed was wit als sneeuw, zijn hoofdhaar als zuivere wol. Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de wielen uit laaiend vuur. 10  Een rivier van vuur welde op en stroomde voor hem uit. Duizend maal duizenden dienden hem, tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. Het hof nam plaats en de boeken werden geopend.

Wat Johannes beschrijft in Openbaringen als de ‘vuurpoel', beschrijft Daniel als ‘een rivier van vuur'. Zelfs Gods Troon wordt ons voorgesteld als vuur, wat vervolgens stroomt als een rivier over de mensen die voor Hem stonden. Zeer weinig mensen zouden vandaag de dag de vuurpoel beschrijven zoals Daniel dit deed.

De betekenis is vrij duidelijk. De rivier, of de vuurpoel, is de rechtvaardiging van God die Hij toepast op alle zondaars. Wat is de aard van die rechtvaardiging? Zoals altijd, wordt het bepaald door Gods Wet, want alle zonde wordt geoordeeld door de Wet.

Een troon is een universeel symbool van de wet waar op en koning, of rechter oordeelt. Dus de ‘vurige Wet' van Deuteronomium 33:2 wordt voorgesteld in de visie van een vurige troon in Daniel 7:9. Zij stellen beide hetzelfde voor.

IS HET VUUR LETTERLIJK OF SPIRITUEEL?

De meeste mensen zouden het ermee eens zijn dat de vuurpoel inderdaad Gods oordeel voor zondaars is. Het echte meningsverschil komt in het bepalen van de aard van dat oordeel, dat wil zeggen, de details van hoe het in de praktijk wordt uitgevoerd. Is het een ‘letterlijk' vuur?  Of is het een ‘geestelijk' vuur?  Wij geloven dat het niet letterlijk is, maar zonder meer van geestelijke aard, omdat de Wet geestelijk is (Romeinen 7:14).

Al onze misverstanden over de vuurpoel zouden gemakkelijk kunnen worden opgelost door een studie van Gods Wet. Want dit is de meest relevante factor in deze kwestie over het oordeel. Paulus zegt in het Romeinen 6:23, “het loon van de zonde is de dood.” Ezechiël 18:20 bevestigt dit: “Iemand die zondigt zal sterven.”

Iedereen die de goddelijke wet bestudeerd zal zien dat de dood de hoogste en ergste straf is die gegeven kan worden. Zelfs wanneer een mens zich schuldig maakte aan veelvoudige moord, was de maximale straf de dood. Er bestaat geen zonde waarvoor iemand op een brandstapel in brand gestoken moet worden, laat staan om voor eeuwig in een martelkamer te moeten branden.

Er zijn sommige gevallen bekend waarbij het lijk van de overtreder moest worden gecremeerd (verbrand) in plaats van begraven (Jozua 7:25; Leviticus 21:9). Dit was de schandelijkste manier om te sterven in de Bijbel.

In de tijd van het Nieuwe Testament werden de lichamen van dergelijke misdadigers geworpen in de vallei van Hinnom dat de stadsstortplaats van Jeruzalem was. Hier brandde het constant, net zoals bij onze moderne afvalstortplaatsen. In het Grieks werd deze vallei ‘ Gehenna ' genoemd en Jezus gebruikt dit als een waarschuwing in Markus 9:42-50.

47 En als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, 48  waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.

Merk op dat de wormen hier niet onsterfelijk waren of vuurvast zijn. De stadsstortplaats brandde constant, op plaatsen waar het vuur nog niet gekomen was krioelde talloze wormen, of maden, om het huisvuil te consumeren.

Maar er zijn geen verhalen bekent dat iemand ooit in gehenna werd gegooid (als straf) om hem te martelen, behalve in oudheid, toen de Kanaänieten hun kinderen in het vuur gooide als offer voor de god Moloch. Jeremia beschrijft dit in 32: 34 en 35.

34 Ze hebben de tempel waaraan mijn naam verbonden is met gruwelijke afgodsbeelden ontwijd, 35 en in het Hinnomdal offerhoogten voor Baäl gebouwd om er hun zonen en dochters aan Moloch aan te bieden. Ze hebben Juda met die gruweldaad tot zonde aangezet. Ik heb dat nooit geboden, ik heb dat nooit gewild.

Deze goddeloze dienst, die zich voordeed in de vallei van (Ben-)hinnom (dit betekent de ‘zoon van Hinnom' of in het Grieks gehenna) was een direct resultaat van hun godsdienstige leer over de vurige onderwereld, dat uitdrukkelijk werd onderwijzen in Egypte, Babylon, en Kanaän. De beschrijving van de Hebreeuwse Bijbel over de staat van de doden is summier, en de weinige keren dat het spreekt van vuur zijn vrij duidelijk symbolisch.

Toen Jezus over gehenna sprak, citeerde hij eenvoudig uit Jesaja 66:24, waar de profeet spreekt over de laatste slag aan het einde der tijden. Hij sluit af met deze beschrijving, die Jezus aan gehenna toeschrijft:

24 Bij het verlaten van de stad zien ze de lijken van hen die tegen mij in opstand kwamen: de worm die aan hen knaagt zal niet sterven, en het vuur waarin ze branden zal niet doven; ze worden verafschuwd door alles wat leeft.

Dit is nauwelijks een beschrijving van een eeuwige straf in één of andere geestelijke martelkamer. Het is een zeer aards scenario, waarbij wij in die zin ‘naar toe zouden gaan' en op terug kijken na een rampzalige oorlog. Zoals wij zullen zien is het enerzijds zeker representatief voor de vuurpoel, maar toch is er geen aanwijzing van dit vers of van enig citaat van Jezus dat de mensen eeuwig in gehenna gemarteld zullen worden. Martelen was geen wettig oordeel in de Bijbel.

Hoewel er overeenkomsten zijn tussen gehenna (de stadsstortplaats) en de vuurpoel, leek de vallei van (Ben-)hinnom, of ‘gehenna', niet op een poel. Jezus gebruikte de gelijkenis om twee dingen over de vuurpoel te beschrijven: (1) de mensen zouden buiten het Nieuwe Jeruzalem zijn; en (2) het zou een plaats van schande zijn. Na deze uitleg eindigt dit thema en duikt het slechts weer op onder een andere naam met een ander soort symboliek.

Johannes noemde het geen gehenna, omdat het doel van het letterlijke gehenna niet goed genoeg het vuur beschrijft wat stroomt vanuit Gods troon, ook had gehenna niets te maken met de tempelsymboliek dat Johannes als hoofdthema in het boek Openbaringen gebruikt.

HET BASSIN, OF DE GESMOLTEN ZEE

Men moet altijd in onthouden dat het boek Openbaringen door een Hebreeër is geschreven. Hij interpreteerde het Oude Testament niet vanuit een Grieks of Egyptisch perspectief. Hij legde de nadruk op hemelse dingen, met in het bijzonder de Ware Tempel in de hemel. De godsdienstige symboliek van de aardse tempel verwees slechts naar de hemelse werkelijkheid en moet ook in dat licht worden bekeken. Johannes bekijkt de geschiedenis als vervulling van een profetie (voorspelling) die getoond wordt in de ceremonies en de kruiken (vaten) van de tempel.

Gezien ons huidig onderwerp, moeten wij het bassin bestudering. Dit is de plaats waar de priesters zichzelf, maar ook de kruiken en de offers reinigden en zuiverden door zichzelf te wassen (dopen). Deze ‘waterdoop' die ingesteld is in de tijd van Mozes, was op zichzelf slechts een aardse manifestatie van de hemelse doop, de doop van vuur.

Daarom richt Johannes zijn aandacht op het tempelbassin en noemt het de vuurpoel. In wezen, zoals we zullen zien, moet dit beeld het Vuur van de Smid afbeelden, volledig met de ketel van gelegeerd mineraal en zijn onzuiverheden, zoals de Smid aan Zijn werk begint.

Het boek Openbaringen wordt geschreven vanuit het perspectief van een priester die met alle riten en ceremonies vertrouwd is zoals die in de Tempel van Jeruzalem werden uitgevoerd alvorens zijn vernietiging in 70 n.Chr. Johannes was blijkbaar een voormalig priester in Jeruzalem. Hier hebben wij bewijsmateriaal van, namelijk een brief van Polycrates (bisschop van Efeze, waar Johannes ook bediende). Zijn brief is bewaard door Eusebius, bisschop van Caesarea in de vierde eeuw.

“Want de lichtdragers (zon en maan) slapen in Azië, maar ze zullen opnieuw opkomen op de laatste dag van de komst van Heer... En ook daar is Johannes, die op de borst van Heer leunde, die een priester was die een mitre droeg, en martelaar en leraar was, en hij slaapt in Efeze.” (Eccl. Hist., III, xxxi)

Een voetnoot verklaart dat het woord mitre hier een petalon is wat in de Septuagint als diadeem van de hogepriester wordt gebruikt, maar wat het hier betekent is nooit ontdekt. Om een wat vreemde reden, citeert Eusebius opnieuw Polycrates in Vol. V, hfst.13, waar hij de term ‘borstplaat' gebruikt in plaats van mitre. Wat ook het geval is, het is duidelijk dat Johannes schreef vanuit het perspectief van een priester, die als een soort ‘hogepriester' door de Kerk in Efeze werd erkend.

Zowel de Tabernakel van Mozes als de Tempel van Salomo had water in hun bassins, in plaats van gesmolten goud. Toch moest het water gesmolten goud voorstellen. Goud is de goddelijke aard, en op deze manier zou het bassin het zuiveringproces afbeelden. In onze vleselijke (lichamelijke) staat, kunnen wij geen doop van vurig goud overleven, en daarom is de waterdoop in de plaats gekomen van de ware vuurdoop.

In de tijd van de Tempel van Salomo, werd het bassin ‘de gesmolten zee' genoemd (1 Koningen 7:23). Wanneer goud is gezuiverd in zijn pure staat, is het gesmolten goud zo helder als kristal. Als Salomo het bassin van de Tempel met zuiver goud zou vullen en het zou smelten, zou het lijken als een ‘zee van glas zoals kristal' (Openbaringen 4:6). In Openbaringen 15:2 beschrijft Johannes het als ‘een zee van glas, vermengd met vuur' .

Wat Johannes in hemel zag was het bassin, de vuurpoel, zoals voorgesteld in de Tabernakel en de Tempel van Salomo. Het bassin werd gebruikt om door middel van te wassen (dopen) gereinigd, of ceremonieel gezuiverd te worden. Het doel van de wet was het onderwijzen van oprechtheid aan de inwoners van de wereld. Het doel van het vuur is het zuiveren. Daarom spreekt het ons op z'n minst tegen als we in overweging nemen dat het bassin en de vuurpoel als doel goddelijke zuivering hebben, in plaats van eeuwige marteling.

De vuurpoel wordt afgebeeld in de Heilige Schrift als de laatste plaats waar de grote Smid zetelt om de harten van mensen te zuiveren en hen zodoende voor te bereiden om in de goddelijke aanwezigheid te verblijven in gezelschap van God. Dit is het ware doel van het bassin. Momenteel hebben slechts de ware priesters van God en van Christus (Openbaringen 20:6), oftewel de christenen van deze tijd, toegang tot het bassin. Net zoals de Levitische priesters uit het Oude Testament zich dagelijks bij het bassin zuiverden, zo zijn wij ook gedoopt om te laten zien dat God onze harten heeft gezuiverd. In het laatste Tijdperk zal de Vuurpoel universeel toegepast worden om zuivering toe te passen bij wie het nodig is.

VUUR EN ZWAVEL

Er zijn mensen die beargumenteren dat de vuurpoel een echte (letterlijke) plaats van brand en marteling is, omdat het vaak met zwavel wordt aangeduid. In Openbaringen 21:8 staat,

8 Maar voor hen die laf en trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is de tweede dood.

Bewijst de ‘zwavel' dat dit het dus een letterlijke brand is die mensen martelt? Eigenlijk, is het tegenovergestelde waar. De zwavel is sulfer, zoals elke overeenstemming zal tonen. Het originele Griekse woord voor sulfer, of de ‘zwavel' zijn theion . Wat afgeleid is van theo, wat hetzelfde woord is dat gewoonlijk vertaald wordt met ‘God'. (Noot:  Theo logie is de studie van God)

Sulfer, of theion, werd als heilig beschouwd door de oude Grieken. Het werd als zegen bij goddelijke dienst gebruikt, met als doel te ZUIVEREN en te reinigen. Zij gebruikten het in godsdienstige riten om hun tempels te zuiveren. Zij zouden zelfs hun lichaam ermee insmeren om zich aan God te wijden. In zijn werkwoordvorm betekent het woord theou, ‘te heiligen of goddelijk te maken, of aan God te wijden'.

En daarom vatte de Griekse lezer de vuurpoel met brandende zwavel (sulfer) op als een poel van goddelijke reiniging of wijding aan God . Daarom lezen wij in ‘ Aeneid', het klassieke Griekse heldendicht van Virgil, (pagina's 741-742, 745-747):

“Daarom worden wij als zielen opgeleid met straf

En betalen we met lijden voor oude misdrijven--

Sommige worden hulpeloos overgeleverd aan de winden;

De vlek van zonde wordt gereinigd voor anderen van ons

In de trog van een reusachtige draaikolk, of met brand

Brand door ons heen–ieder van ons zal lijden

Het hiernamaals dat wij verdienen.”

Deze ‘brand en zwavel' werd symbolisch geïnterpreteerd door de hoger opgeleiden of degenen met een hogere graad van godsdienst, slechts de ongeschoolden (het volk) vatte dit letterlijk op. De priesters lieten het toe dat ze werden bedrogen, omdat zij geloofden dat ook de vrees voor het vuur een goede motivatie was om te geloven.

De vroege Christelijke Kerk van de eerste eeuwen na Christus wist dit. Dit wordt aangetoond door hun geschrift. Jammer genoeg geloofden sommigen ook in de ‘Gereserveerde leer'. Dit houdt in dat zij sommige onderwijzingen achterwege hielden voor beginnende gelovigen en deze pas zouden aanreiken op het moment dat zij ‘volwassen' christenen waren. Zij deden dit specifiek met het onderwijs over de vuurpoel, waardoor die beginnende gelovigen deze woorden letterlijk gingen nemen, in plaats van geestelijk, zodat zij meer gemotiveerd waren in Jezus te geloven.

Hoeveel dit heeft bijgedragen aan de leer over hel en verdoemenis is moeilijk te zeggen, maar het is zeker een factor geweest. Zij konden hun leer waarschijnlijk voor zichzelf rechtvaardigen, maar met onze heldere kijk op het verleden kunnen we zien waar dit de Kerk door de jaren heenleidde.

DE LEER VAN DE VROEGERE KERK OVER HET VUUR

De essentiële kijk die wij hier willen aantonen was ook al de opvatting van grootste deel van de vroege Christelijke Kerk. Tot steun van deze verklaring, zullen wij proberen om de lezer een paar steekproeven aan te reiken van Christelijke leiders die erg invloedrijk waren in de eerste eeuwen. Ons doel is om aan te tonen dat onze opvatting niet vreemd is, maar zelfs strookt de meeste vroege Kerkvaders is.

1. CLEMENT VAN ALEXANDRIE (150 – 213 n.Chr.)

Clements volledige Latijnse naam was Titus Flavius Clemens en had op één of andere manier betrekking op de Romeinse Keizers, hoewel we niet weten op welke manier. Hij was geboren in Athene en verhuisde later naar Alexandrië, het netwerk van de Griekse cultuur en godsdienst. Zeer goed opgeleid begon hij daar een Christelijke school, met het doel Christus aan de Griekse wereld te uit te leggen. Hij schreef ook een boek genaamd ‘ Miscellanies ' waarin hij ‘ zichzelf de milde taak oplegde om de samenvatting van Christelijke kennis tot zijn tijd op te sommen' (Donald Attwater, Heiligen van het Oosten, blz. 37).

Zoals wij in hoofdstuk twee zagen, geloofde Clement dat het vuur een instrument van God was die tot bekering leidde. Hij nam aan dat de Griekse opvatting over het vuur veel geestelijker bedoeld was dan ze in Egypte dachten, wat een schrijver als volgt beschreef:

‘De Egyptische Hel was bijzonder indrukwekkend en hoogst geraffineerd. De beperkingen en de opsluiting speelden een belangrijke rol. De martelingen waren bloedig, en de straf door brand was onophoudelijk en angst aanjagend. Toen het op de topografie van de Hel aankwam, kende de Egyptische verbeelding geen grenzen. De tussenstaten of de fasen van de andere wereld met betrekking tot het proces van reiniging bestonden niet.’ (Jacques de Goff, De Geboorte van Vagevuur, blz. 19, 20)

Aan de andere kant had de Platonische Griekse mening sommige opmerkelijke gelijkenissen ten opzichte van de Hebreeuwse mening. De bovengenoemde auteur schrijft Clements mening over reiniging aan Plato toe, dat het beurtelings van Virgil en andere vroege Griekse dichters hadden. Toch is de opvatting van vuur als wettig reinigingsmiddel voor zonde, in plaats van een middel voor marteling, reeds lang gevestigd in het Oude evenals het Nieuwe Testament. Jacques de Goff gaat verder met schrijven op bladzij 53,

‘Uit het Oude Testament maakten Clement en Origenes op dat het begrip vuur een goddelijk instrument was, en in het Nieuwe Testament de doop van vuur (door de Evangeliën) betekende en het idee van een oordeel van zuivering na de dood (uit Paulus).’

In eigen woorden zegt Clement ronduit:

‘God neemt geen wraak, want de wraak zorgt ervoor dat het kwaad plaats maakt voor het kwaad, en de God straft slechts met het oog op het goede.’ ( Stromata, 7, 26)

Van 190 – 203 n.Chr. onderwees Clement deze leer op de Christelijke school van Alexandrië. Hij moest vluchten voor zijn leven tijdens de vervolging van Serverus in 203, en hij bracht zijn resterende jaren door in Antiochie en Palestina waar hij verder onderwijs gaf. En zo nam zijn meest briljante student in Alexandrië zijn plaats in als hoofd van de school. Zijn naam was Origenes.

2. ORIGEN VAN ALEXANDRIE (180 – 253 n.Chr.)

Net als zijn voorganger was ook Origenes geen bisschop van de stad, maar wel veruit de meest invloedrijke Christen voor de komende eeuw. Hij was de eerste die een volledig systematisch theologisch commentaar op de gehele Bijbel schreef. Met veel moeite leerde hij Hebreeuws, niet alleen om beter het Christelijk geloof te kunnen onderbouwen onder de Judeers, maar ook om eventueel verkeerde vertalingen van de Griekse Septuagint te verbeteren.

Rond 230 n.Chr. bezocht hij Antiochie, Caesarea en Jeruzalem, en hoewel hij slechts presbyteriaan (en geen priester) was, werd hij gevraagd om van de preekstoel te spreken. Hij deed dit ook. Toen Demetrius, de bisschop van Alexandrië dit vernam, werd hij gevuld met afgunst en woede en eiste dat hij onmiddellijk ophield en terug moest keren naar Alexandrië. Gewillig keerde Origenes terug en het incident werd vergeten.

Een paar later jaar, maakte Origenes opnieuw dezelfde reis en dit keer was hij bevoegd tot priester te worden verordend, zodat hij vanaf de preekstoel kon onderwijzen. Hij ging dit vervolgens ook doen. Toen Demetrius het vernam, werd hij opnieuw gevuld met woede en afgunst. Origenes kerkbevoegdheden in Alexandrië werden hem afgenomen omdat hij zich in zijn jeugd had laten castreren. Daarom werd het hem niet toegestaan om van de preekstoel te prediken. (Origenes had de woorden van Jezus in Matteüs 19:12 in zijn jeugdige ijver een beetje te letterlijk opgevat, waar hij later spijt van kreeg). Demetrius citeerde Deuteronomium 23:2 om zijn geval te steunen, hoewel hij deze kwestie nooit had besproken in de voorafgaande 20 jaar. Toch ging de bisschop van Rome met het oordeel akkoord, maar de andere Palestijnse of Griekse kerken niet. Spoedig verminderde de ophef en werd het de komende 150 jaar vergeten.

En zo bracht Origenes de laatste twintig jaar van zijn leven in Palestina door, waar een rijke patroon (stadsbeschermer) zes secretaresses inhuurde om hem te helpen bij het schrijven van zijn boeken. Zijn geschrift was het invloedrijkst in de gehele Griekse wereld, hoewel hij in het Latijnse Westen vrij onbekend was. In zijn boek, Tegen Celsus IV, 13 gaf Origenes het onderwijs van Clement door met het volgende schrijven:

“De Heilige Schrift noemt onze God inderdaad ‘een verterend vuur' (Heb. 12:29), en zegt dat ‘een rivier van opwellend vuur voor Hem uitstroomt' (Dan. 7:10), en dat ‘Hij zal komen als het vuur van een smid en de mensen zal zuiveren (Mal. 3:2,3). Maar wat wordt door Hem dan verteerd ? Wij zeggen dat het verdorvenheid is met alles wat het voortbrengt, zoals dit figuurlijk ‘hout, hooi en stro' wordt genoemd (1 Kor. 3:12 - 15), welke de slechte werkzaamheden van de mens aanduiden. Onze God is een verterend vuur in deze betekenis; en hij zal als het vuur van een smid komen om de wortel van de vermenging van verdorvenheid en andere onzuivere zaken te zuiveren die het pure goud en het zilver heeft aangetast; dat alle kwaad verteert dat met onze ziel vermengd is.”

Wij hebben het Oordeel van de Grote Witte Troon al eerder behandeld. In zijn boek In Gebed XXIX, 15 schrijft Origenes verder:

“Zij worden gezuiverd met een ‘wijs vuur' of in de gevangenis gezet om elke schuld tot de laatste cent terug te betalen… om hen van het kwaad te reinigen die ze hebben bedreven door hun fouten. Zo mogen zij binnengaan zonder alle vuiligheid en het bloed waarmee zij zo vervuild waren, zo erg zelfs dat zij er niet aan konden denken om zichzelf te redden van hun ondergang.”

Het onderwijs van Clement en Origenes was NIET ongebruikelijk. De basismening van het goddelijke Vuur die zondaars hersteld was de algemene opvatting voor vele eeuwen in de Grieks-sprekende Christelijke Kerk. Jammer genoeg lazen velen uit de Latijnse Kerk van het Westen niet het Heilige Schrift (Bijbel) in de originele Griekse staat, maar hadden een zeer ondergeschoven Oude Latijnse versie die Hiëronymus uiteindelijk opnieuw vertaalde als de Latijnse Vulgaat. En daarom zette het Latijnse Westen niet de theologische toon voor de Kerk, tot Augustinus in 400 n.Chr.

3. GREGORIUS VAN NAZIANZE (329 – 389 n.Chr.)

Sint Gregorius was goed opgeleid in Alexandrië en Athene. Toen hij werd opgeroepen voor de bediening ging hij naar Pontus met Sint Basil, waar de twee een inzameling van het geschrift van Origenes compileerden, genoemd Philokalia, of ‘De Liefde van de Prachtige'. Gregorius was een rustig persoon, een eeuwige student, zo'n iemand die zijn hele leven studeerde zonder de intentie te hebben om beroemd te worden. Toch zouden de mensen dit niet toestaan. In 361 werd Gregorius zeer sterk aanbevolen door de mensen en werd zodoende gedwongen verordend om priester te worden. Dit was het einde van het rustige leven.

Hij bediende in de kerk te Sasima, een dorp in Kappadocië. Voor een paar maanden was Gregorius ook bisschop van Constantinopel, waar het bleek dat hij daar meer in een paar maanden verwezenlijkte, dan hij in de twintig jaar in Caesarea had gedaan. Gregorius was één van de vier Doctors van de Oostelijke Kerk. Toevoegend, volgens Robert Payne:

“Van alle Vaders van de Kerk was hij enige die na zijn dood de titel ‘Theoloog' verleend werd, die tot dan toe alleen voor de apostelen was gereserveerd -- Johannes van Patmos. ”(De Vaders van de Oostelijke Kerk, blz. 179)

Ik draag deze geloofsbrieven aan om aan te tonen dat dit geen onbelangrijke, zelfingenomen predikant was. Hij was ook geen ambitieuze leider die zichzelf verhoogde, zoals velen in zijn tijd dat wel deden. Gregorius van Nazianze was één van de prominentste Christelijke leiders in zijn tijd die veel liefde had voor het fruit van de Geest, dat hij dagelijks en constant vertoonde. In feite had deze roodharige inwoner van Kappadocië een behoorlijke dosis humor en was hij de enige persoon, voor zover bekend, die zijn vriend Basil, wel eens durfde uit te lachen. Basil was erg streng en serieus als vader van het Oostelijke kloosterwezen. In ieder geval schreef Gregorius het volgende over de vuurpoel:

“Deze (apostaten) kunnen, als ze willen, onze weg gaan, welke inderdaad Christus is; maar zo niet, laat hen hun eigen weg gaan. In een andere plaats zullen zij misschien met vuur worden gedoopt, wat de laatste doop is, dat niet alleen zeer pijnlijk, maar ook verdragend is; wat om zich heen grijpt, alsof het hooi is en alle vervuilde zaken, zoals ijdelheid en de ondeugd verbruikt” ( Orat. XXXIX, 19)

Hij noemt de vuurpoel een ‘doop(sel)' dat als doel heeft ‘al de ijdelheid en ondeugd te verbruiken'. Hij zegt dat dit ‘zeer pijnlijk is', maar anderzijds vind ik de doop met het bassin zelf ook vaak zeer pijnlijk. Toch leg ik het aan u voor, omdat ik weet het de reinigingsmethode van de God is.

4. GREGORIUS VAN NY SSA (335 – 394 n.Chr.)

Sint Basil, een dierbare vriend van Gregorius van Nazianze, had een jongere broer die ook Gregorius heette. Hij was een bisschop van Nyssa in Kappadocië. Robert Payne schrijft het volgende over hem:

‘De keizer Theodosius had hem erkend als het opperste gezag in alle kwesties inzake theologische orthodoxheid en… hij werd behandeld met buitengewoon veel eerbied.' (Robert Payne, De Vaders van de Oostelijke Kerk, blz. 164)

Dezelfde historicus zegt verder:

Van de drie Vaders van Kappadocië staat Gregorius van Nyssa het dichtst bij ons, het minst trots, het subtielst, de meest toegewijde aan de verhevenheid van de mens. Die vreemde, eenvoudige, gelukkige, ongelukkige, intelligente en gekweld mens die bezeten werd door engelen… Hij wende alle bronnen van Griekse filosofie aan hem te helpen met zijn taak… In het Oostelijke christendom volgt zijn Grote Catechisatie direct op Origenes Eerste Principes. Dit waren de twee rudimentaire, dichtgeweven werken en ze waren verbazingwekkend helder. Athanasius was de hamer, Basil de strenge bevelhebber, Gregorius van Nazianze de gekwelde zanger en wat overbleef voor Gregorius van Nyssa was om verrukt te zijn met Christus… Vierhonderd jaar na zijn dood, bij de Zevende Generale Raad gehouden in 787 n.Chr., verleende de geassembleerde prinsen van de Kerk hem een titel die in hun ogen alle andere titels die aan mensen wordt verleend overtreed: Hij werd ‘Vader van Vaders' genoemd. (Ibid., blz. 168, 169)

Dit was een ironische draai in de geschiedenis omdat dezelfde Raad ook een vloek uitsprak over iedereen die leerde dat het vuur van God reinigde, in plaats van dat het mensen voor eeuwig martelt! Iemand zou misschien kunnen denken dat Gregorius afweek van de heersende gangbare Christelijke stroming met betrekking tot het leren en onderwijzen van het herstellen van de mensheid, maar de Nieuwe Encyclopedie van Funk & Wagnall zegt over hem:

‘Gregorius religieuze positie was strikt orthodox' (dat wil zeggen, volgens de gangbare Christelijke stroming van toen).

In feite werd hij het ‘bolwerk van de Kerk tegen de ketterij' genoemd, deelnemend aan de Raad van Nicea en aan latere Kerkraden. In zijn boek De Anima et Resurrectione schreef hij over de aard van de tweede dood:

Zij die in het vlees leven zouden, door een positief gesprek, om zichzelf kunnen te kunnen bevrijden van vleselijke lusten, op de dood na, een andere dood nodig hebben om zich te kunnen reinigen van de overblijfselen van de vleselijke lusten .

In een ander boek, Orat. In 1 Kor.15:28, schreef hij:

“Wanneer de vermenging van kwaad vermengd met de zaken die er al zijn, gescheiden wordt door het zuiverende werk van het reinigende vuur, zal alles dat door God geschapen werd worden zoals het bij het begin was, toen er nog geen kwaad toegelaten was… dit is het eind van onze hoop, dat niets verlaten zal worden dat in strijd is met het goede, maar dat het Goddelijke Leven dat alle dingen doordringt, de Dood samen met alle dingen absoluut zal vernietigen; de zonde die vernietigd wordt vóór hem, door middel waarvan, zoals de bovengenoemd dood zijn heerschappij had over mensen.”

Dit zijn slechts enkele geschriften van de vroegere Kerkleiders. Het is bekend bij degene die de vroegere Kerkgeschriften bestudeerd hebben dat dit de algemene opvatting was. In feite was het eigenlijk de ENIGE OPVATTING van de eerste eeuwen na Christus en de apostelen. De vroegere Kerk had vrij veel doctrinaire geschillen, maar deze kwestie werd ZELF NIET BETWIST. In feite werd het onderwezen door alle grote theologen in de van Kerk toen die door de Apostel Paulus waren opgericht.

DE ZES SCHOLEN VAN CHRISTELIJKE ONDERWIJZING

Er waren zes Christelijke theologische scholen waarvan gedacht wordt dat ze bestonden in de eerste eeuwen. De eerste en vroegste was die in Alexandrië waar Clement, Origenes en anderen duidelijk onderwezen dat zondaren werden gezuiverd door de vuurpoel. De theologische school in Caesarea in Palestina was de volgende. De geschriften van zowel Origenes als van Clement werden daar hoog geacht en Origenes verbleef daar ook tijdens zijn meest productieve jaren.

De school van Antiochië die meer met beide benen op de grond stond, twistte met Origenes over zijn allegorische methode van opvatting, maar zij gingen van ganser harte akkoord met zijn mening over de opvatting van ‘de vuurpoel'. Hetzelfde gebeurde met de school die opgericht werd in Edessa in de vijfde eeuw.

De Latijnse school (die zijn thuisbasis had in Carthago, maar ook bij Rome behoorde) was de enige die onderwees met zijn leerstellingen van eindeloze straf. Augustinus, de ‘kampioen' van eindeloze kwellingen, schreef dat:

“… er inderdaad HEEL VEEL (waren)… die niet geloofden dat zoiets kan bestaan. Niet dat ze tegen de goddelijke Schrift ingingen.” ( Enchiridion, 112)

Augustinus was de meest invloedrijke vader van de Latijnse Kerk. Hij was een leraar van Retoriek, eerst in Carthago en later in Milaan (Italië), waar hij werd bekeerd. Hij stopte toen met lesgeven en vertrok terug naar Noord Afrika, waar hij snel als priester werd verordend en later als bisschop van de stad Hippo.

Voor zijn bekering in 386 n.Chr. was Augustinus gedurende negen jaar lid van een Manicheïstische sekte. Dit was in latere jaren zowel waardevol als een aansprakelijkheid voor hem. Het was in die zin waardevol dat de Manicheïsten gek waren op het citeren van Paulus' opvatting over de uitverkiezing, dat in overeenstemming was met hun oostelijke filosofie. Augustinus werd vrijwel de eerste bisschop (waarvan we weten) die sinds Paulus de leerstellingen over uitverkiezing onderwees.

Aan de andere kant hadden de Manicheïsten Augustinus het idee ingefluisterd dat het eind van alle dingen, het doel van geschiedenis, een definitieve scheiding van het koninkrijk van Licht en het koninkrijk van Duisternis was. Hij omarmde deze leer steviger dan wie dan ook vóór hem in het idee dat uiteindelijk alle zondaren gescheiden worden van alle rechtvaardigen, en dat ze voor eeuwig zouden voortleven in hun zondige staat. De meerderheid van de Kerk vóór hem, voornamelijk in het Oosten, had geleerd dat op een dag het kwade en duisternis zouden ophouden met bestaan, dat God ‘alles in allen' zou zijn (Statenvertaling;1 Kor. 15:28). We zullen dit vollediger uitwerken en uitleggen in de volgende hoofdstukken.

De rigoureuze opvatting van Augustinus verklaarde dat God enkelingen had uitverkoren om gered te worden, maar dat de rest voor eeuwig gemarteld zou worden. Zijn opvatting over de uitverkiezing werd later afgezwakt door de Romeinse Kerk om de mening van de eeuwige kwelling volledig aan te passen zonder God overdreven onrechtvaardig af te beelden. Ook deze onderwerpen zullen we vollediger behandelen in de volgende hoofdstukken.

De Manicheïstische sekte werd rond 240 n.Chr. opgericht door een Perzische genaamd Mani. Het was een kruising tussen het Perzische dualisme, boeddhisme en christendom. Vanuit Perzië adopteerden ze het idee dat goed en kwaad twee eeuwige machten, of koninkrijken, waren. Er werd gezegd dat ze allebei even sterk waren, hoewel ze allebei op verschillende tijden af- en toenamen. Op het moment werden het licht en duisternis gemixt en het doel van geschiedenis was om ze te scheiden door een muur. Er werd gezegd dat het kwade toch altijd zou bestaan omdat het eeuwig was en daarom net zo sterk als het goede.

Bisschop Archelaus schreef in 277 n.Chr. een boek tegen de Manicheïsten genaamd

De Handelingen van de Aanvechting met Mani de Afvallig e. Hij debatteerde tegen het Manicheïsme (en dus ook tegelijk tegen Augustinus) door te bewijzen dat op een dag al het kwade – inclusief de dood – zou ophouden met bestaan (1 Kor. 15: 25 en 26).

Titus, bisschop van Bostra, schreef ook een boek rond 364 n.Chr. getiteld, Tegen Manicheïsme, waarin wordt gezegd,

“De straffen van God zijn heilig, aangezien zij in hun effect op overtreders genezend en weldadig zijn, want ze worden opgelegd, niet om hen te bewaren in hun verdorvenheid, maar om hen te zuiveren van hun zonde, de kloof… is inderdaad een plaats van straf, maar het is niet eindeloos . De angst van het lijden dwingt hen om te breken met hun zonden.”

Augustinus' theologische tegenstanders debatteerden tegen zijn opvattingen op grond van wat ze verkregen hadden van de Manicheïsten. Sommige van deze punten kloppen, andere niet. Desondanks is het duidelijk dat de negen jaar die hij doorbracht als Manicheïst hem oriënteerde om dieper na te denken over zaken waar de Kerk in die tijd nog niet over nagedacht had. Het hangt van een persoonlijk standpunt af om af te vragen of Augustinus gerechtvaardigd was in zijn verschillende opvattingen. Vanuit ons perspectief merken wij slechts op dat zijn Stad van God eindigt met de laatste scheiding van goed en kwaad, licht en duisternis, en dat beide eeuwig voortbestaan op hun daarvoor aangewezen plaats. Augustinus zou zeker niet uit zichzelf tot deze conclusie zijn gekomen; hij nam dit echter over van de Manicheïsten.

Een andere, zeer invloedrijke theoloog was Theodorus van Mopsuestia (gestorven in 428 n.Chr.). Hij vroeg zich af ‘Wie zo ongelofelijk dwaas is' om te geloven dat God mensen zou laten opstaan (laten verder leven) om hen voor altijd te vernietigen met martelingen? (Fragment IV)

Tijdens de Middeleeuwen, toen de leerstelling over de eeuwige straf in Europa ‘orthodox' (de juiste leer) was, kwam zijn gerechtvaardige schaduw erbij – mensen in brand steken op brandstapels. Men nam aan dat God hen, hoe dan ook, als een oneindige kwelling in het vuur zou werpen, dus de Kerk stelde voor om dit een paar jaar eerder in werking te zetten. Het gevolg was dat deze rechtvaardiging angst in de harten van mensen werkte wat er weer voor zorgde dat ze, op welke manier dan ook, niet tegen de Kerk ingingen – om zo niet alleen de brandstapel, maar ook het branden in de hel te ontlopen.

Deze tactiek was zeer zeker effectief; daar kan niemand tegenin gaan. Maar als iemand de gelegenheid heeft om de goddelijke rechtvaardigheid van de bijbelse Wet te bestuderen wordt het al snel duidelijk dat zo'n straf van heidense afkomst is in plaats van een bijbelse. In elke natie heeft het populaire geloof over goddelijke rechtvaardigheid altijd als model voor de rechtvaardigheid van de mens gediend. In de Middeleeuwen dachten ze dat ze God imiteerden; in realiteit echter, imiteerden ze de heidenen die hun kinderen verbranden als offer voor Moloch in de vallei van Ben-hinnom.

In hoofdstuk vier laten we aan de hand van de Bijbel zien dat de Griekse en Hebreeuwse woorden voor ‘eeuwig' en ‘eeuwigheid' verkeerde vertalingen zijn. Deze vertalingen zijn ontstaan door de Vulgaat rond 400 n.Chr. Daarna gaan we een positiever onderwerp behandelen, namelijk Gods grote Herstel.