God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 10: De Twee Werken van Christus

Dit gedeelte van onze studie gaat over de reden waarom Jezus twee keer naar de aarde moet komen. Wij vinden het logisch om te refereren aan deze twee komsten als twee “werken”, want bij Zijn beide komsten vervult Hij een werk binnen het goddelijke plan van redding op aarde. Bij zijn eerste komst vervulde Jezus de lentefeesten. De herfstfeesten, die nog niet vervuld zijn, geven ons een timing en doel van Zijn tweede komst.

De belangrijkste beelden die we bij deze studie zullen behandelen kunt u vinden in Leviticus 14 en 16, het zijn de twee vogels die gebruikt worden bij het reinigen van de melaatsheid en de twee bokken van de Verzoendag (Yom Kippur). Deze twee passages belichamen de wetten met betrekking tot de twee werken van Christus.

Zoals we zullen aantonen duidt melaatsheid op onze sterfelijkheid, die we van Adam geërfd hebben, want Paulus zegt ook in Romeinen 5:12: “en zo de dood over alle mensen is gekomen.” De twee vogels werden gebruikt om de melaatsheid te reinigen – oftewel, de twee vogels duiden op de twee niveaus waardoor we gereinigd worden van onze sterfelijkheid. De eerste vogel werd gedood om te voorzien in een bloedbedekking voor de tweede vogel. De dood van de eerste vogel rekende ons het leven toe, terwijl de tweede vogel, als hij vrijgelaten wordt in het “veld” (d.w.z., de wereld), ons zal bezielen met inherente onsterfelijkheid en leven.

De twee bokken binnen het ritueel van de Verzoendag hebben geen betrekking op de vraag van sterven, maar eerder op de vraag van de zonde. Wederom zijn er twee niveaus waardoor onze zonde wordt uitgeroeid. De eerste bok bedekte onze zonden; de tweede zal het wegnemen. We zullen aantonen dat de eerste bok (Christus) gedood werd om onze zonde te verzoenen (bedekken) door Zijn bloed. De tweede bok verschilde hierin, want hij nam alle zonde weg naar een onbewoond land. Dit laat ons zien dat de tweede komst van Christus het wegnemen van de zonde uit onze lichamen zal vervullen.

Als hedendaagse christenen zijn wij nog steeds zondaren, die gered zijn door genade. Onze zonden zijn bedekt door het bloed van Jezus, waardoor God ons gerechtigheid aanrekent, die de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn (Rom. 4:17). Hoewel wij in onszelf onrechtvaardig zijn heeft God door Zijn werk aan het kruis voorzien in het bedekken van onze ongerechtigheid door Zijn bloed, opdat God ons juridisch rechtvaardig kon noemen. Dit is ook de reden dat de Bijbel gelovigen “heiligen” noemt, hoewel ze misschien slechts nog jonge kinderen in Christus zijn en onderworpen zijn aan menselijke zwakheden.

Er staat echter een tweede werk aan te komen, waarbij Christus de wereld in gezonden wordt om de zonde van ons weg te nemen, waardoor wij waarachtig rechtvaardig gemaakt worden. Dit zal de vervulling van de profetische wet zijn waarbij de tweede bok de woestijn in gestuurd werd om alle zonden weg te nemen.

DE REINIGING VAN DE MELAATSHEID (LEVITICUS 14)

Leviticus 14:2-20 vertelt ons de ceremoniële wet van het reinigen van de melaatsheid, dat, zoals we eerder vertelden, ons het juridische proces laat zien van de overgang van sterfelijkheid naar onsterfelijkheid:

2 Dit is de wet voor de melaatse op de dag van zijn reiniging. Hij moet naar de priester gebracht worden,  3 en de priester moet buiten het kamp gaan. Heeft de priester vervolgens gezien dat – zie! – de ziekte van de melaatsheid bij de melaatse genezen is, 4 dan moet de priester opdracht geven dat men voor hem die gereinigd wordt, twee levende reine vogels neemt, cederhout, karmozijn en hysop. 5 De priester moet dan opdracht geven dat men de ene vogel slacht boven een aarden pot met bronwater. 6 Dan moet hij de levende vogel nemen, met het cederhout, het karmozijn en de hysop. Hij moet dat alles mét de levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het bronwater geslacht is. 7 En hij moet hiermee zevenmaal sprenkelen op hem die van de melaatsheid gereinigd wordt. Daarna moet hij hem rein verklaren, en de levende vogel in het open veld weg laten vliegen. 8 Wie gereinigd wordt, moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren en zich met water wassen. Dan is hij rein. Daarna mag hij in het kamp komen, maar hij moet zeven dagen buiten zijn tent blijven.

9 Op de zevende dag zal het zo zijn, dat hij al zijn haar afscheert: zijn hoofd, zijn baard en de wenkbrauwen van zijn ogen. Ja, al zijn haar moet hij afscheren, zijn kleren wassen en zijn lichaam met water wassen. Dan is hij rein.

10 En op de achtste dag moet hij twee lammeren zonder enig gebrek nemen en een ooilam zonder enig gebrek van een jaar oud, en ook drie tiende efa bloem als graanoffer, met olie gemengd, en een log olie. 11 De priester die de reiniging voltrekt, moet de man die gereinigd wordt, mét die dingen plaatsen voor het aangezicht van de HEERE, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 12 Dan moet de priester het ene lam nemen en het als schuldoffer aanbieden met de log olie. Hij moet die als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE bewegen. 13 Daarna moet hij het lam slachten op de plaats waar men het zondoffer en het brandoffer slacht, op de heilige plaats. Want het schuldoffer, evenals het zondoffer, is voor de priester. Het is allerheiligst. 14 De priester moet dan een deel van het bloed van het schuldoffer nemen, en de priester moet dat strijken op de rechteroorlel van hem die gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. 15 De priester moet ook een deel van de log olie nemen en het in de linkerhand van de priester gieten. 16 Dan moet de priester zijn rechtervinger dopen in een deel van de olie die in zijn linkerhand is, en een deel van die olie met zijn vinger zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE. 17 En van het overige van de olie die op zijn hand is, moet de priester op de rechteroorlel strijken van hem die gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet, boven op het bloed van het schuldoffer. 18 Wat dan nog overgebleven is van de olie die in de hand van de priester is, moet hij op het hoofd strijken van hem die gereinigd wordt. Zo doet de priester voor hem verzoening voor het aangezicht van de HEERE. 19 Daarna moet de priester het zondoffer bereiden en verzoening doen voor hem die van zijn onreinheid gereinigd wordt. Daarna moet hij het brandoffer slachten. 20 De priester moet het brandoffer en het graanoffer op het altaar offeren. De priester zal verzoening voor hem doen. Dan is hij rein.

Merk op dat, als u vers drie leest, deze ceremoniële reiniging de melaatse niet genas. In feite zou geen melaatse zo dom zijn om tot de priester te naderen voor reiniging, behalve als hij wist dat hij al genezen was. De ceremonie was een inspectie en een officiële verklaring van de genezing. De genezing zelf nam de melaatsheid weg; de verklaring verifieerde deze genezing officieel ten overstaan van de gemeenschap.

Dit is een erg belangrijk verschil, want de verzen 6 en 7 zijn de fundamentele wetten van de doop in de Schriften. Een melaatse die op goddelijke wijze was genezen moest tot de priester gaan voor de reiniging en de priester moest hem zeven maal besprenkelen met water. De doop was een officiële erkenning dat degene die besmet was met melaatsheid (de ziekte van Adam – sterfelijkheid) “genezen” was. Oftewel, de doop zelf rechtvaardigt de zondaar niet en maakt de sterfelijke ook niet onsterfelijk. De doop is een publiekelijke getuigenis van een werk (daad) die God al heeft verricht. De doop is een publiekelijke getuigenis (Mattheüs 8:4) ten overstaan van de christelijke gemeenschap, waarbij een doper getuigt dat de zondaar gerechtvaardigd is door geloof en nu inderdaad christen is. De verklaring van de doper of getuige maakt van de zondaar geen christen. Hijzelf is slechts getuige van iets dat God al binnen de zondaar heeft gewerkt.

Toen Jezus de melaatsen genas, droeg Hij hen op om naar de priester te gaan, zoals de wet van Mozes voorschreef. Een goed voorbeeld hiervan kunnen we vinden in Mattheüs 8:2-4,

2 En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen. 3 En Jezus stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen werd hij gereinigd [d.w.z. genezen] van zijn melaatsheid. 4 Jezus zei tegen hem: Denk erom dat u dit tegen niemand zegt; maar ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en offer de gave die Mozes voorgeschreven heeft, tot een getuigenis voor hen.

De reiniging was een proces van acht dagen waarbij de melaatse zichzelf driemaal toonde aan de priester. Dit weerspiegelt de noodzaak van twee of drie getuigen om de waarheid te bevestigen. De besmette persoon mocht dan fysiek genezen zijn voordat hij tot de priester naderde voor de reiniging, hij was niet juridisch gereinigd totdat hij op de achtste dag het voorgeschreven proces van de wet had vervult. Daarom droeg Jezus de man die Hij genezen had van melaatsheid op om zichzelf aan de priester te tonen (Mattheüs 8:4).

CEREMONIELE WASSINGEN WAREN DOPEN

Het dopen en besprenkelen in de verzen 6 en 7 gaat niet alleen over het concept van reinigen, maar stelt ook de basiswet van de doop voor, die overeenkomt met de ceremoniële wassingen en het besprengen uit Leviticus. Dit omvatte geen onderdompeling, want de ceremoniële wassingen onder Mozes werden allemaal gedaan door besprenkeling en uitstorting. De schrijver van het boek Hebreeën verwijst naar deze wassingen (baptismos) in Hebreeën 9:10 en 13, waar hij zegt,

10 Het betrof hier alleen voedsel en dranken en verscheidene wassingen [Grieks: baptismos, “dopen”], vleselijke verordeningen, die opgelegd waren tot op de tijd van de betere orde… 13 Want als het bloed van stieren en bokken en de as van de jonge koe, op de verontreinigden gesprenkeld, hen heiligt tot reinheid van het vlees, 14 hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen!

Deze wet van doopbesprenkeling wordt nogmaals aangehaald in Hebreeën 9:19 en 21. In Markus 7:1-4 lezen we ook van het wassen van de handen voor het eten, evenals het wassen van de drinkbekers, kannen en het koperen vaatwerk:

1 En bij Hem verzamelden zich de Farizeeën en sommigen van de schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren. 2 En toen zij zagen dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen. 3 Want de Farizeeën en alle Joden eten niet, als zij niet eerst grondig de handen gewassen hebben, omdat zij zich houden aan de overlevering van de ouden. 4 En als zij van de markt komen, eten zij niet, als zij zich niet eerst gewassen [Grieks: baptizo, “gedoopt”] hebben. En vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het wassen [Grieks: baptismos, “dopen”] van de drinkbekers en kannen en het koperen vaatwerk en bedden.

Dit waren ceremoniële uitstortingen en geen onderdompelingen. Zij werden door de wet voorgeschreven inzake zekere reinigingsceremoniën, maar de priesters in de tijd van Jezus hadden hun praktijken ver voorbij de wet van de melaatsheid toegepast. In die tijd waren de priesters, in hun ijver, veel te ver gegaan in hun interpretaties van de wet en hadden de wet het volk opgelegd tot last. Daarom moet men altijd een heldere verschil maken tussen de geboden van mensen en de wet van God. Jezus onderhield volmaakt de goddelijke wet, maar Hij wees de mensengeboden af. Dit is ook de reden dat de Farizeeën, in de zojuist geciteerde verzen, een fout trachtte te vinden in Jezus en Zijn discipelen. Jezus weerlegde dit met de woorden,

6 Maar Hij antwoordde hun: Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan. 7 Maar tevergeefs eren zij Mij door leringen te onderwijzen die geboden van mensen zijn. 8 Want terwijl u het gebod van God nalaat, houdt u zich aan de overlevering van de mensen, zoals het wassen van kannen en bekers; en veel andere dergelijke dingen doet u.

Zoals we gezien hebben verwijst de Griekse tekst deze ceremoniële uitstortingen naar dopen (baptismos). Daarbij is het belangrijk te onderkennen dat de doop niet ingesteld is door Johannes de Doper. Hij leerde dit slechts van de priesters in de tempel, waar zij deze dopen sinds de tijd van Mozes uitvoerden. Onder deze doopkandidaten bevonden zich de melaatsen die door God waren genezen. Zij werden, volgens de Bijbelse beschrijving in Leviticus 14:7, zevenmaal met water besprenkelt.

Het verhaal van Naäman, de melaatse Syrische bevelhebber (2 Koningen 5) is een uitstekend voorbeeld van de doop in het Oude Testament. In 2 Koningen 5:10 vertelt de profeet dat Naäman zich zevenmaal in de Jordaan moet wassen [Hebreeuws: rachats]. Toch zegt de tekst dat hij zich “dompelde”, en het woord dat hiervoor gebruikt wordt is tabal, in plaats van rachats. Of de verandering van dit woord nu duidt op een andere doop van Naäman, die tegen het voorschrift van de profeet ingaat, is discutabel. Maar we weten wel dat als hij het Bijbelse voorschrift voor de melaatse uit Leviticus 14:7 had gevolgd, hij zichzelf zevenmaal zou besprengen. Het maakt niet uit of Naäman zich nu in zijn onwetendheid in de Jordaan onderdompelde – in tegenstelling tot de precieze vereisten – God genas hem sowieso, want het geloof van hem was het punt van belang, niet de manier van dopen.

De Septuaginta vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament (280 v.Chr.) gebruikt de term baptizo om zijn handelingen in 2 Koningen 5:14 te beschrijven. Hieruit weten we ten minste dat de opdracht van de wet van het zevenmaal besprengen met water in Levitivus 14:7 in de dagen van Jezus begrepen werd als dopen. Naäman is een goed voorbeeld van de doop in het Oude Testament en dit zou enige notie weg moeten nemen omtrent de aanname dat de doop een nieuwe openbaring was die geopenbaard werd aan Johannes de Doper.

DRIE DOPEN EN DRIE FEESTDAGEN

Er zijn drie dopen (wassingen) binnen het reinigen van de melaatsheid. Zij omvatten olie (geest), bloed (ziel) en water (lichaam). In Leviticus 14 zien we dat alle drie de dopen worden gebruikt bij het reinigen van de melaatsen. De drie dopen staan in relatie tot de reiniging van de gehele mens. De geest, ziel en het lichaam moesten op drie aparte tijden schoon verklaard worden. Dit staat direct in relatie tot de drie gebieden van de tabernakel van Mozes en de tempel van Salomo, omdat ze duiden op drie stappen richting een volkomen relatie met God. Daarnaast relateren ze ook met de drie belangrijkste feestdagen van Israël: Pascha, Pinksteren en Loofhutten, die, op hun beurt, de weg gedenken vanuit Egypte naar het Beloofde Land.

Deze beelden en schaduwen uit het Oude Testament onthullen dat het pad van herstel tot een volkomen relatie met God niet slechts begint en eindigt met iemands rechtvaardiging door geloof. Dit is slechts de eerste stap naar de volkomen redding van de mens. Het is zijn Pascha ervaring dat hem uit “Egypte” (de wereld) brengt, maar dit brengt hem niet in het Beloofde Land. Het tweede niveau van iemands redding komt door de ervaring van Pinksteren, waarbij teruggedacht wordt aan de wetgeving bij de Horeb. Pinksteren beeldt het schrijven van de wet op ons hart uit, door horen van het Woord. Waar Pascha ons rechtvaardigt door geloof zonder werken, begint Pinksteren ons heiligingproces door gehoorzaamheid dat het resultaat en de uitwerking van ons geloof is.

Pinksteren is een overgangsfeest tussen Pascha en Loofhutten. Pascha is het begin; Loofhutten het einde. Pascha rekent ons rechtvaardiging toe door ons te bedekken met het bloed van het Lam; Loofhutten schenkt ons inderdaad rechtvaardiging door onze zonden van ons weg te nemen. Ondertussen begint Pinksteren bij de berg Horeb en rust het ons toe om door de Geest geleidt te worden in onze omzwervingen in de woestijn.

Correct gesproken stellen de twee vogels uit Leviticus 14 het Paschawerk en het Loofhuttenwerk van Christus voor. Toen Jezus aan het kruis de woorden: “Het is volbracht,” sprak, bedoelde Hij niet dat er geen werk meer te doen stond om het Koninkrijk van God op aarde te vestigen. Hij bedoelde dat het werk van Pascha volbracht was, want Hij werd gekruisigd op Pascha en dit was ook het doel van Zijn eerste komst.

Het “volbrachte werk van Christus” wordt in vele christelijke kringen al jaren onderwezen, maar over het algemeen wordt dit niet gedefinieerd in het licht van de wet van God. Vanwege deze reden denken velen dat er geen werk meer te doen staat nadat Hij stierf aan het kruis. Maar dit is duidelijk incorrect. Vijftig dagen na Zijn opstanding volbracht Hij een ander werk door, op de Pinksterdag, de Heilige Geest naar de aarde te zenden. Met andere woorden, het werk van Jezus aan het kruis volbracht niet zijn Pinksterwerk, noch het werk van Loofhutten. In plaats daarvan maakte Zijn werk met Pascha het mogelijk dat de andere feesten ook vervuld konden worden. (Iemand moet Egypte verlaten om bij de Horeb te komen en ten slotte het Beloofde Land te bereiken.)

De wet toont aan de het “volbrachte werk van Christus” uit twee niveaus bestaat, die worden afgeschaduwd door de twee vogels uit Leviticus 14 (en door de twee bokken uit Leviticus 16). Zijn eerste werk was een dood werk en dit is volbracht in de zin dat het niet meer nodig dat is Hij sterft. Zoals we snel zullen zien zal Zijn twee verschijning echter een levend werk zijn. Het zal een werk zijn dat een rechtvaardig volk op aarde vestigt, die in staat zal zijn om het karakter van Jezus Christus op juiste wijze te openbaren aan de rest van de wereld. Dit zal de laatste grote opwekking laten ontbranden met onophoudelijke uitstorting van de Heilige Geest.

DE DOOP VAN JEZUS EN ZIJN BEPROEVING IN DE WOESTIJN 

De eerste vogel moest worden geslacht boven een aarden pot met bronwater. Jezus begon Zijn werk te vervullen door Zijn doop door Johannes in de Jordaan. Met de doop als symbool van dood en opstanding werd Jezus gedood door de doop. Dat wil zeggen, de dood werd hem toegerekend, want Hij deed zich voor als de eerste duif en de eerste bok, waarmee Hij Zichzelf verbond om op de bestemde tijd aan het kruis te sterven.

Hoewel Hij ongetwijfeld met Johannes in de Jordaan stond, is er geen Bijbelse optekening dat aanduidt dat Hij onder water gedompeld werd. Vroege christelijke schilderijen portretteren Johannes die met een kan water over Zijn hoofd giet. Gregorius van Nyssa, die bekend staat als Vader der Vaders, schreef in zijn verhandeling “The Great Catechism”, XXXV, uit de vierde eeuw het volgende,

“Het afdalen in het water en de drievoud [d.w.z. drievoudige] onderdompeling van de persoon hierin betreft een ander mysterie.”

De nieuwe gelovigen daalden ongetwijfeld af in het water om gedoopt te worden, maar Gregorius zegt ons dat hun wijze van dopen geschiedde door drie maal water over het hoofd te gieten. Doordat de vertalers baptismos met “onderdompeling” vertalen lijkt het erop dat de mensen bij hun doop driemaal ondergedompeld werden. Dit schildert slechts de vooringenomenheid van de vertaler af, maar het schildert op geen enkele manier de werkelijkheid van hun doophandelingen af. Gregorius zegt ons dat de drievoudige uitstorting bedoeld was om de “driedaagse doodsstaat en het leven daarna” van Christus af te beelden. Wat later in hetzelfde hoofdstuk vergelijkt Gregorius de begrafenis van Jezus met onze begrafenis in de doop met de woorden: “in plaats van aarde, werd [er] water op hem gestort.” Vervolgens schrijft hij:

“Maar sinds wij, zoals gezegd is, slechts in zoverre de onvolprezen Kracht, dat onze verdorvenheid natuur in staat is te bevatten, kunnen navolgen, waarbij het water driemaal over ons te gegoten wordt en waarbij wij vervolgens opstijgen uit het water, bekrachtigen wij die reddende begrafenis en opstanding, die plaats vond op de derde dag. Met dit in gedachte, namelijk dat wij de macht hebben over het water om er zowel in te zijn als eruit op te stijgen, zo heeft Hij dit ook, Hij die het universum tot Zijn soevereine beschikking heeft, door Zichzelf te dompelen in de dood, zoals wij in het water, om terug te keren tot Zijn eigen gelukzaligheid.”

Gregorius verbindt het dopen ook met de wassingen bij het wasvat onder Mozes. Hij spreekt van “de genade van het wasvat” (hfdst. XXXV) en “gewassen worden in het wasvat van de doop” (hfdst. XL). Het wordt door alle Bijbelgeleerden volledig geaccepteerd dat geen enkele priester het in zijn hoofd haalde om zichzelf in het wasvat van de tabernakel van Mozes onder te dompelen. Het wasvat bevatte kranen waarmee de priester hun handen en voeten wasten met water dat van bovenaf op hen werd gestort. De profeet Ezechiël is hier getuige van in Ezechiël 36:25 en 26,

25 Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. 26 Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.

Hoe het ook geschied is, we kunnen met zekerheid zeggen dat Jezus de wet in elk detail heeft vervuld. Leviticus 14:6 zegt dat de eerste vogel gedood moest worden BOVEN een aarden pot (een aards lichaam) MET BRONWATER. Dit kleine voorzetsel (“boven”) heeft een grote betekenis als wij de gebeurtenissen bij de doop van Jezus reconstrueren. De vogel werd niet onder water gehouden door onderdompeling, maar gedood boven het bron (“levend”) water. Na de doop van Jezus kwam de Geest en daalde op Hem neer als een duif om zo de wet te identificeren die Hij vervulde.

De ceremonie eindigde hier niet mee. De wet zegt ons dat de tweede vogel in het bloed van de eerste vogel gedoopt moest worden om vervolgens losgelaten te worden in het open veld zonder de dood te hoeven ondergaan. Wij weten dat er maar slechts een kleine hoeveelheid bloed vrijkomt bij het doden van een vogel. Het (in)dopen van de vogel in het bloed van de geslachte vogel duidt NIET op onderdompeling. Het bestaat niet dat iemand de tweede vogel kon onderdompelen in het bloed van de eerste vogel. Het bloed werd op de achterzijde van de vleugels van de tweede vogel gesmeerd voordat de priester hem vrij liet in het open veld. Dit vertelt ons dat het tweede werk van Christus gebaseerd is op het eerst werk en dus daadwerkelijk mogelijk gemaakt wordt door Zijn dood aan het kruis.

De verschijning van Jezus als tweede duif wordt afgebeeld in Openbaringen 19:11-13,

11 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid. 12 En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf. 13 En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn naam luidt: Het Woord van God.

Hij wordt beschreven als Het Woord van God die komt op een wit paard bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed. Het woord “gedoopt” (indopen) komt van het Griekse woord bapto, dat DOPEN betekent. Dit toont aan dat dit Hem op deze manier identificeert als de vervulling van de wet uit Leviticus 14:6. Het bewijst ook dat het indopen en besprenkelen binnen de wet van het reinigen van de melaatsen begrepen moet worden als een doop.

Zijn eerste werk was een dood werk, terwijl het tweede werk een levend werk is waarbij “Het Woord” (zowel de Persoon als de boodschap) aan de wereld verkondigd wordt. Hij is eenmaal gestorven voor onze zonden en het is voor Hem niet nodig om nogmaals te sterven. Toch is het tweede werk gebaseerd op het eerste. Het LEVENSTHEMA volvoert de cyclus die aangeduid wordt door het sterven en leven (opstanding) van de doop. Hoewel ons het eeuwige leven al geschonken is door het vergoten bloed van Jezus Christus, merken we nog steeds op dat christenen blijven sterven, hetzij door ziekte of door ouderdom. Het leven dat ons geschonken is wordt ons op dit moment toegerekend.

Misschien hebben wel miljoenen christenen de afgelopen 2000 jaar gezocht naar onsterfelijkheid door het eerste werk van Christus. Vele hebben oprecht geloofd dat zij nooit zouden sterven. Zij hebben hiervan getuigd en dit geclaimd, zij hebben het door geloof geproclameerd en van dit leven herhaaldelijk geprofeteerd, maar toch zijn zij allen gestorven zonder de belofte te hebben ontvangen. Waarom? Omdat de tijd van het tweede werk van Christus nog niet volledig is aangebroken. Voor alles is er een bestemde tijd. Ondertussen rekent het eerste werk van Christus ons hier en nu slechts het leven toe, maar haar belangrijkste uitgangspunt is de dood. Onder het eerste werk worden wij geroepen om met Hem te STERVEN. Bij het tweede werk worden wij tot leven en onsterfelijkheid geroepen. Het tweede werk is gebaseerd op het eerste werk, maar het zijn wel twee totaal andere werken en elk van deze werken worden op bestemde tijden tot de wereld gebracht.

De meeste christenen accepteren het idee van een tweede komst van Christus (de wederkomst), omdat dit heel duidelijk uitgelegd wordt in het Nieuwe Testament. Toch zijn er maar weinigen die zich afvragen waarom Hij nog een keer zal komen. De Joden erkennen slechts één komst van de Messias. Ook zij hebben het doel van de twee vogels en de twee bokken niet begrepen. Over het algemeen hebben beide groepen (de christenen en de Joden) geen goed begrip van het verschil tussen het bedekken van de zonde en het in zijn totaliteit wegnemen. Ook hebben beide groepen geen goed begrip van het verschil tussen het toerekenen van onsterfelijkheid en de eigenlijke onsterfelijkheid.

Bij het reinigen van de melaatse werd de melaatse op de achtste dag voor de derde en laatste keer rein verklaard en werd hij gezalfd met olie. De acht dagen van deze ceremonie staan in relatie tot de acht dagen van het Loofhuttenfeest (dat in de herfst plaats vind). De gereinigde melaatse ontving ook niet de volledige uitstorting met olie tot aan de achtste dag van zijn reiniging. Het uitstorten van de olie is een afschaduwing van de uitstorting van de volheid van de Heilige Geest op de achtste dag van Loofhutten, waarbij wij getransformeerd worden van de dood tot het leven, ofwel volmaakt worden en volledig tot de goddelijke volheid van het Heilige der Heiligen gebracht worden.

Dit detail van de wet werpt een andere vraag binnen de christelijke leer op. Er zijn enkele christenen die van mening zijn dat zij alreeds de volheid van de Geest onder Pinksteren hebben ontvangen. De apostel Paulus zegt uiteraard dat wij slechts een onderpand, een voorschot, van de Geest hebben ontvangen (2 Kor. 1:22; 5:5). In Leviticus 14:10-18 zien we dat de priester pas op de achtste dag van de reiniging de olie over de genezen melaatse mocht schenken. Dit is geen voorafschaduwing van Pinksteren, maar van de achtste dag van Loofhutten.

DE VERZOENDAG (LEVITICUS 16)

Net zoals de twee duiven te maken hebben met het probleem van de dood (of sterfelijkheid), zo hebben de twee bokken op de Verzoendag te maken met het probleem van de zonde. Hoewel het lijkt dat de wet met deze twee problemen apart omgaat, moeten ze bestudeerd worden alsof ze elkaar overlappen. Daarom moeten we zowel Leviticus 14 als Leviticus 16 bestuderen om een volledig beeld van de twee werken van Christus te krijgen. Leviticus 16 laat ons zien wat de priesters moesten doen op de Verzoendag:

5 Van de gemeenschap van de Israëlieten moet hij twee geitenbokken nemen als zondoffer en één ram als brandoffer. 6 Dan moet Aäron de jonge stier aanbieden als zondoffer dat voor hem bestemd is, en voor zichzelf en zijn gezin verzoening doen. 7 Hij moet ook de beide bokken nemen en die voor het aangezicht van de HEERE plaatsen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 8 Aäron moet namelijk het lot over de twee bokken werpen: één lot voor de HEERE en één lot voor de weggaande bok. 9 Dan moet Aäron de bok waarop het lot voor de HEERE gevallen is, aanbieden en hem als zondoffer bereiden. 10 Maar de bok waarop het lot is gevallen om weggaande bok te zijn, moet levend voor het aangezicht van de HEERE geplaatst worden, om daarmee verzoening te doen door hem als weggaande bok de woestijn in te sturen… 15 Daarna moet hij de bok slachten die als zondoffer voor het volk bestemd is, en zijn bloed binnen het voorhangsel brengen. Hij moet met zijn bloed doen zoals hij met het bloed van de jonge stier gedaan heeft, en dat op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel sprenkelen. 16 Zo moet hij over het heiligdom verzoening doen vanwege de onreinheden van de Israëlieten en vanwege hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Zo moet hij ook doen met de tent van ontmoeting, die bij hen staat, te midden van hun onreinheden…

20 Wanneer hij de verzoening over het heiligdom, de tent van ontmoeting en het altaar voltooid heeft, dan moet hij de levende bok naderbij laten komen. 21 Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in sturen. 22 Zo draagt de bok al hun ongerechtigheden op zich weg naar een onbewoond gebied. Hij moet dan de bok de woestijn in sturen.

We zien dat de ceremonie van de Verzoendag twee bokken omvat. De eerste werd gedood en zijn bloed werd in het Heilige der Heilige gebracht om besprenkelt te worden op de verzoendeksel voor de verzoening van het heiligdom. De tweede bok werd niet gedood. De priester moest zijn handen op de kop van de tweede bok leggen en alle zonden van het volk toeschrijven op zijn kop. Vervolgens moest “een man die daarvoor gereed staat” deze bok de woestijn in sturen en het loslaten in een onbewoond gebied, “een verlaten land”.

Het bloed van de eerste bok bedekte de zonden (een dood werk). De tweede bok (een levend werk) nam alle zonden weg (Leviticus 16:21-22 en Hebreeën 9:28). De eerste bok had de kracht om ons rechtvaardigheid aan te rekenen, waardoor wij volmaakt worden in de ogen van God, hoewel we nog steeds beïnvloed worden door sterfelijkheid en haar gevolg, namelijk de zonde. De tweede bok maakt ons echter rechtvaardig voor God, want hij neemt onze zonden weg.

HET VERGELIJKEN VAN DE TWEE DUIVEN EN DE TWEE BOKKEN

Laten we nu eens het werk van de twee duiven en het werk van de twee bokken over elkaar leggen. De eerste duif moest gedood worden om ons leven toe te rekenen, en als resultaat werd de eerste bok eveneens gedood om ons rechtvaardigheid toe te rekenen. Vervolgens moest bij het tweede werk de tweede duif losgelaten worden in het open veld om zo het geschenk van onsterfelijk leven te typeren, en als resultaat werd de tweede bok eveneens in leven gelaten om volmaaktheid zonder zonde te typeren.

Door dit in relatie te brengen met de twee werken van Christus zien we dat Jezus de eerste keer kwam om te sterven. Hebreeën 9:12 zegt ons dat Jezus Christus – onze Hogepriester – na zijn dood en opstanding het Heilige der Heiligen in de hemel binnenging om Zijn eigen bloed op het verzoendeksel de sprenkelen. Door geloof mogen wij (net zoals Abraham) dit voorrecht toe-eigenen, waardoor rechtvaardigheid ons wordt toegerekend, zoals Paulus ons ook vertelt in Romeinen 4:22-24,

22 Daarom ook is het hem tot gerechtigheid gerekend. 23 Nu is het niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem toegerekend is, 24 maar ook ter wille van ons, aan wie het zal worden toegerekend, aan ons namelijk die geloven in Hem Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft.

Na de kruisiging ging Jezus het Heilige der Heiligen in de hemel binnen om daar Zijn eigen bloed op het hemelse verzoendeksel te sprenkelen. Dit vervulde de wet van de eerste bok. En in plaats van het direct vervullen van de wet van de tweede bok nam Hij plaats aan de rechterhand van de Vader. Hebreeën 10:12 en 13 zegt,

12 maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God. 13 Verder wacht Hij op het tijdstip dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt worden.

Jezus Christus vervulde niet meteen het werk van de tweede duif of de tweede bok. In plaats daarvan zetelde Hij aan de rechterhand van de Vader om voor ons te pleiten in het Pinkstertijdperk. Gedurende de afgelopen 2000 jaar heeft Hij op de dag gewacht dat Zijn vijanden onder Zijn voeten geplaatst worden. Pas dan, en alleen dan, zal Hij opstaan en komen als de tweede bok van de tempel van Zijn lichaam op aarde om alle zonde van hun harten weg te nemen.

Sinds het eerste werk van Jezus aan het kruis bevinden we ons in een tussentijdse periode die wij het Pinkstertijdperk noemen. Het is de overgang van Pascha naar Loofhutten. In Bijbelse beelden en schaduwen werd dit historisch uitgebeeld door Israëls reis van Egypte naar het Beloofde Land. Wij zijn van mening dat wij in de buurt komen van het tweede werk van Christus en de vervulling van het Loofhuttenfeest. Vanwege deze reden is God bezig met het openbaren van diepere zaken van de wet en hoe deze profeteren van dingen die spoedig zullen gaan gebeuren.

De tweede duif moet komen als, zoals afgebeeld in Openbaringen 19:13, het Woord dat komt op het witte paard. Er wordt melding gemaakt van Zijn in bloed gedoopt bovenkleed, dat verwijst naar de tweede duif die gedoopt werd in het bloed van de eerste duif. Deze gebeurtenis duidt op het volkomen wegnemen van de dood in ons, en dit zal eveneens onmiddellijk resulteren in het volkomen wegnemen van de zonde in ons. De twee bok werd vanuit de tempel gezonden naar een onbewoond gebied. Eveneens zal Christus, de tweede bok, uit ons voortkomen, want wij zijn de tempels van de Heilige Geest. Door uit ons voort te komen zal Hij al onze zonden wegnemen. Dit is de geboorte van de Mensenzoon, die Christus in u is, de hoop op de heerlijkheid (Kol. 1:27). Het zal het moment zijn wanneer wij volledig naar Zijn beeld en gelijkenis gemaakt zullen worden.

Zo is er een hemels werk en een aards werk. Net zoals een duif zal Jezus uit de hemel komen. Net zoals een bok zal Jezus uit Zijn tempel op aarde voortkomen. Op beide manieren zal Hij gelijktijdig komen. Hij moet vanuit de hemel als een Duif naar de aarde komen, want de duif werd in het open veld losgelaten. Mattheüs 13:38 zegt ons dat het veld de wereld vertegenwoordigd. Daarom moet Hij wederom in de wereld komen om een tweede werk te doen om ons onsterfelijkheid te brengen. Maar Hij komt ook voort uit Zijn tempel op aarde, die gemaakt is met levende stenen. Dit is het werk van de tweede bok die alle zonde uit ons lichaam zal wegnemen.

JEZUS IS OP DE VERZOENDAG GEDOOPT

Wij zijn gaan geloven, vanuit onze studie over Bijbelse gebeurtenissen en chronologieën, dat Jezus tot Johannes ging om Zich te laten dopen op de Verzoendag, terwijl de eerste bok geslacht werd in Jeruzalem. Hij was negen dagen daarvoor dertig jaar geworden op het Feest van de Bazuinen (Zie ons 26 pagina’s tellende boek: When REALLY was Jesus Born?). In het naderen tot Johannes voor de doop was Hij een tegenbeeld van zowel de duiven als de bokken.

Toen Jezus gedoopt was zag Johannes een duif boven Hem verschijnen die getuigde dat Hij een beeld was van de eerste duif. Na Zijn doop werd Hij door de Heilige Geest in de woestijn geleidt om door de duivel gedurende veertig dagen verzocht te worden. Door de woestijn in te gaan was Hij een tegenbeeld van de tweede bok. Dit is een unieke versmelting van de twee weten, waarmee aangetoond wordt dat zij bedoeld waren om elkaar te overlappen.

De Heilige Geest was de Enige die bekwaam was om Hem in de woestijn te leiden waarmee de wet in Leviticus 16:21 werd vervuld,

21 Aäron moet zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en al de ongerechtigheden van de Israëlieten belijden, al hun overtredingen, overeenkomstig al hun zonden. Hij moet die op de kop van de bok leggen en hem door de hand van een man, die daarvoor gereedstaat, de woestijn in sturen.

Mattheüs 4:1 toont de vervulling van deze profetische wet,

1 Toen werd Jezus door de Geest weggeleid naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel.

In Leviticus 16:8 wordt naar de tweede bok verwezen als de “weggaande bok”. In de letterlijke Hebreeuwse tekst staat er: “voor Azazel”. Het wordt is afgeleidt van az, een vrouwelijke geit, en azel, weg gaan. Maar in andere oude literatuur is het een woord voor een kwade godheid, ruwweg vergelijkbaar met de duivel. Deze identificatie met een kwade godheid is slechts zinvol als we het interpreteren volgens de vervulling van Jezus in de passage van Mattheüs 4. Dan zullen we zien dat de weggaande bok “voor Azazel” vervuld wordt als Jezus de woestijn in wordt gestuurd om door de duivel verzocht te worden. Het betekent niet dat de bok op enige manier slecht is, of duivel is, maar juist dat hij voor een tijd door de duivel verzocht en beproefd moest worden om zo zijn waardigheid te bewijzen. In de Schriften zijn kwade wezens een integraal gedeelte binnen het plan van God om de overwinnaars te beproeven en volmaakt te maken.

Gedurende de veertig dagen in de woestijn vastte Jezus en werd Hij verzocht. Daarna keerde Hij terug en begon Hij in Zijn bediening het Woord te onderwijzen en te verkondigen. Dit is eveneens een afschaduwing van het Pinkstertijdperk, dat een periode van veertig Jubeljaren blijkt te zijn (40 x 49 = 1960 jaar). De Kerk in de woestijn onder Mozes werd veertig jaar in de woestijn verzocht en beproefd. Op eenzelfde manier is Jezus Christus opgewekt door God om, net zoals Mozes, de Kerk onder Pinksteren in de woestijn te leiden, om hen te verzoeken en hun harten te beproeven, om te zien of zij Zijn stem zouden horen en hieraan zouden gehoorzamen.

De eerste veertig jaar eindigde met de vernietiging van Jeruzalem in 70-73 n.Chr. Op een grotere schaal eindigde de veertig rustjaarcycli (40 x 7 = 280 jaar) met de omverwerping van het Romeinse rijk en het vestigen van het christelijk rijk onder Constantijn van 310-313 n.Chr. Ten slotte zag het jaar 1993 het einde van de veertig Jubeljaarcycli. Als dit patroon waarheid bevat kunnen wij nu de vernietiging van het Babylonische wereldsysteem, dat geprofeteerd werd door de profeet Daniël, aanschouwen. Maar dit valt buiten het bereik van onze huidige studie.

Nu Pinksteren dus een soort tussentijds feest is tussen Pascha en Loofhutten, zien wij hier patronen in die beide feesten verbinden. Het Pinkstertijdperk heeft vele martelaren gezien die vanwege hun geloof gedood zijn en die zich identificeerden met Jezus in Zijn dood. Maar Pinksteren geeft ons ook een onderpand, een voorschot, van de Geest (2 Kor. 1:22; 5:5; en Efeze 1:14). Ons is een voorschot gegeven van de erfenis tot aan de verlossing van het aangekochte bezit – ofwel, de verlossing van ons lichaam (Romeinen 8:23).