God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 7: De wetten van verlossing

Toen ik als kind opgroeide als zoon van een zendelingsechtpaar in de Filippijnen zongen we veelal over Christus onze Verlosser. Mijn moeder, die Zweeds is, leerde ons het oude Zweedse lied: “Thanks to God for my Redeemer.” Ik herinner mij ook Fred Ruhl, Roy Thomas en Roy’s vader die met hun machtige stemmen de oude hymne zingen, die in 1876 door Philip Bliss geschreven is met de naam: “I Will Sing of My Redeemer.

Sing, oh sing, of my Redeemer,
With His blood, He purchased me.
On the cross, He sealed my pardon,
Paid the debt, and made me free.

De Nederlandse versie staat bekend als Opwekking 226 en gaat als volgt,

Zing, o zing van mijn Verlosser.
Met zijn bloed kocht Hij ook mij:
Aan het kruis schonk Hij genade,
droeg mijn schuld en ik was vrij.

Misschien werd er aangenomen dat wij de betekenis van een verlosser wisten, maar ik kan mij geen enkele preek of Bijbelstudie herinneren waarin ons werd uitgelegd wat nu een verlosser eigenlijk was. Daarom ontdekte ik dit pas decennia later in de wet van Mozes en kon ik het, naast op mijzelf, toepassen op de hele schepping.

U kunt van alles kopen, maar u kunt alleen datgene verlossen dat eerst van u was. In mijn beginjaren was ik onderwezen dat ik in zonde was ontvangen en geboren en dus vanaf mijn begin “verloren” was. Hierdoor geloofde ik dat Jezus mij niet echt kon “bezitten” totdat ik een gelovige werd en mijzelf aan Hem gaf. Het kwam in me op dat Jezus mij misschien wel gekocht had, maar dat Hij niet echt mijn Verlosser was. Of de Bijbel klopte niet of mijn Bijbelse begrip klopte niet.

De Bijbel won dit geschil. Ja, Hij is weldegelijk mijn Verlosser, omdat ik een deel van de schepping ben, waar Hij volgens het scheppingsrecht bezit op heeft. Met andere woorden, het beeld is groter dan alleen de individuele basis. Toen Adam in slavernij werd “verkocht”, werden ook zijn kinderen verkocht samen met zijn hele landgoed (“de schepping”). Dus Jezus kwam om datgene te verlossen wat Hij bezat, maar dat later is volgens de goddelijke wet verkocht. En ik was een deel van datgene dat Hij in het begin bezat.

De Bijbel begint met: “In het begin schiep God de hemel en de aarde”. Dit vers stelt Gods eigendomsrecht vast, samen met andere rechten die samengaan met het eigendomsrecht. Hij bezit dit vanwege de scheppingsdaad. Zo gaat ook een ander lied: “This is My Father's world.” Toch werd alles verkocht in de Kosmische Onderpandwinkel om zo de zonde van Adam te betalen. En zelfs toen was de schepping zelf, tezamen met al haar rijkdom en natuurlijke bronnen, niet in staat om de kleinste zonde te betalen. Daarom gingen we, zoals de wet eist, een tijd van slavernij tegemoet.

Als iemand de schuld voor de zonde niet kon terugbetalen moet hij “dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden”, m.a.w. “verkocht worden voor het bedrag ter waarde van het gestolene” (Ex.22:2, NBV). Als de schuldenaar werd gekocht door een niet-bloedverwant, die waarschijnlijk geen liefde had voor de schuldenaar, zou de opkoper dit alleen doen met het oog op zijn eigen rijkdom en niet voor de welvaart van de slaaf-schuldenaar. Maar als uitweg in een dergelijke situatie was een naaste bloedverwant het recht op lossing gegeven (Lev. 25:47–49), zolang hij maar genoeg geld had om de schuld te betalen. Lev. 25:48 zegt,

48 dan geldt voor hem het recht op loskoping, nadat hij zich heeft verkocht. Een van zijn broers mag hem vrijkopen.

Dus een vriend kan dan wel het geld hebben om de schuldenaar te lossen, maar hij heeft niet het recht op loskoping. De meester van de slaaf is niet verplicht om zijn slaaf te verkopen aan een niet-bloedverwant – ongeacht de prijs. Het recht van een meester om het losgeld te weigeren overstijgt het recht van een vriend om hem vrij te kopen. Maar als een bloedverwant zich aandient met het vereiste geld om het overgebleven gedeelte van de schuldnota af te betalen heeft de meester van de slaaf geen keus. De loskoping door een bloedverwant staat boven het verlangen van de meester om de slaaf zelf houden.

Dit is een enorm belangrijke wet als we dit op Jezus toepassen, want Hij is de Verlosser van de schepping. Om deze reden is Jezus gekomen als een mens van vlees en bloed. Hebreeën 2:11 zegt: “Daarom schaamt Hij Zich er niet voor hen broeders te noemen.” De verzen 14 en 15 zeggen,

14 Omdat nu die kinderen van vlees en bloed zijn, heeft Hij eveneens daaraan deel gehad om door de dood hem die de macht over de dood had – dat is de duivel – teniet te doen, 15 en allen te verlossen die door angst voor de dood gedurende heel hun leven aan slavernij onderworpen waren.

Vers 16 zegt vervolgens dat Hij specifiek kwam als een afstammeling van Abraham. Hij kwam dus als naaste bloedverwant op twee niveaus: ten eerste als vlees en bloed om Zich zodoende te kwalificeren als Bloedverwant Verlosser van Adam, en ten tweede als een afstammeling van Abraham om zodoende Israël te verlossen.

Ons voornaamste onderwerp is het feit dat Hij kwam als “Zoon des Mensen” van vlees en bloed om zodoende zijn recht op loskoping veilig te stellen als naaste bloedverwant van Adam. De wet zegt dat Hij het juridische recht had om de hele mensheid vanaf Adam te verlossen, samen met het hele landgoed dat Adam verloren had.

De gevolgen hiervan zijn enorm. Stelt u voor dat u een heel landgoed, met de inhoud inbegrepen, zou willen verlossen. Als u vervolgens het land zou claimen en er dan achter zou komen dat er maar weinig van het land over is, zou u dan tevreden zijn? Natuurlijk niet! Jezus heeft alles verlost wat Hij geschapen heeft voordat het verkocht werd aan de Kosmische Onderpandwinkel. Hij had de middelen om dit te doen, want zelfs de schepping was niet in staat om te betalen voor de zonde van Adam, maar Zijn leven en bloed zouden zeker genoeg zijn om alle begane zonden vanaf Adam tot het einde van de wereld te betalen. Zijn bloed is zelf meer waard dan dat.

Jezus had dus de MIDDELEN om heel de schepping te verlossen, en als onze naaste Bloedverwant had Hij ook het juridische RECHT op verlossing. De enige vraag die dan overblijft is deze: WILDE Jezus eigenlijk wel de hele schepping verlossen of is hij, zoals het Calvinisme leert, tevreden met een paar dingen die Hij gekocht heeft met Zijn bloed?

Dit is werkelijk een vraag betreffende het bereik van de liefde van God. Houdt Hij van alles dat Hij gemaakt heeft? Wil Hij het echt hebben? Of heeft Hij bij het begin bepaald om slechts een klein gedeelte te verlossen en de rest voor altijd te laten branden?

Hoe vaak heb ik de volgende leer wel niet gehoord: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” Toch wordt deze leer vaak gecombineerd door de leer dat God wel iedereen zou willen redden, maar dat Zijn handen gebonden zijn, omdat “Hij een rechtvaardig God is”??

Met andere woorden, Hij zou graag iedereen willen redden, maar de wet verhinderd Hem dit te doen. “Hij is een barmhartige (liefdevolle) God, maar ook een rechtvaardige God,” zeggen ze dan. Zijn rechtvaardigheid laat Hem niet de hele schepping redding. Na een studie over de wet kan ik hier niet mee instemmen. De wet staat aan de kant van Jezus! De wet van verlossing geeft Hem het recht als Bloedverwant–Verlosser om alles te claimen wat Hij gekocht heeft. Er is hier niets onrechtvaardig aan.

Degenen die dit leren hebben nooit de wet van verlossing bestudeerd. Het enige vereiste is dat hij genoeg geld moet hebben om de schuldnota te kunnen betalen.

Dus wat is het probleem? Er zijn geen juridische beperkingen.

Er is echter één ding dat de wet NIET voorschrijft. Het zegt niet dat een mens zijn bloedverwant ONMIDDELLIJK moet vrijkopen. Er is geen termijn verbonden aan deze wet. De wet vertelt ons alleen dat als hij NIET verlost wordt in die jaren hij vrij zal komen in het Jubeljaar. Lev. 25:54 zegt,

54 Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.

De tijd van slavernij is de tijd van potentiële verlossing. Maar deze jaren van verlossing eindigen daar waar de wetten van verlossing worden opgeslokt door de wet van het Jubeljaar. Volgens de wet van het Jubeljaar komen alle schuldenaren vrij van hun slavernij aan het einde van elke 49-jaarscyclus. Lev. 25:8–10 vertelt ons over dit Jubeljaar:

8 Verder moet u voor uzelf zeven sabbatsjaren tellen, zeven keer zeven jaar, zodat de perioden van de zeven sabbatsjaren negenenveertig jaar voor u zijn… 10 U moet het vijftigste jaar heiligen en vrijlating in het land uitroepen voor alle bewoners ervan. Het is jubeljaar voor u: ieder zal terugkeren naar zijn eigen bezit en ieder zal terugkeren naar zijn familie.

Aan het einde van zeven sabbatsjaren werd het Jubeljaar uitgeroepen en werden alle resterende schulden geannuleerd, dit alles enkel en alleen uit genade. Dit verhinderde eeuwigdurende schulden en een nooit eindigde straf op de zonde. Dit is de wet van genade in de Schrift.

Het feit is dat wanneer we omgaan met de uitwerking van dit Plan in het echte leven de meeste mensen op aarde niet instemmen met verlossing, hetzij vanwege onwetendheid van Zijn voorziening of vanwege het verwerpen van deze voorziening en zichzelf proberen te verlossen.

Ondanks Zijn liefde zal God deze verlossing niet opdringen. Maar Hij weet dat aan het einde, nadat de tijd van verlossing zijn beloop heeft gehad en nadat alle zonde is geoordeeld gedurende die tijd, Hij een beroep zal doen op zijn voortreffelijke heerschappij over heel de schepping volgens de wet van het Jubeljaar.

Alles dat van Hem was in het begin zal tot Hem hersteld worden. Dit staat geschreven in de wet van het Jubeljaar, want als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken”.