God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 6: Alle dingen onder zijn voeten

Toen God alle dingen schiep noemde Hij het in elke stadium van de schepping “goed” en vervolgens aan het einde “zeer goed” (Gen 1:31). Zonde was niet ingebouwd binnen de schepping maar werd een latere invasie, om het zo maar te zeggen. Maar naarmate de tijd verstreek begon men de denken dat het kwaad inherent is aan de schepping en dat materie zelf slecht is.

Al snel bouwden ze theologieën op dit misverstand waarbij goed en slecht, licht en duisternis, geest en materie, voor eeuwig elkaars tegenpolen waren. Over de val van de mens werd gezegd dat dit een kwestie was waarbij licht vermengd werd met duisternis en goed met slecht. Dus het logische doel van de geschiedenis was deze twee tegenovergestelde “koninkrijken” binnen hun respectievelijke gebieden te scheiden.

Deze dualistische theologie veronderstelde dat goed en slecht eeuwige koninkrijken waren die voor altijd samen zouden bestaan. Het uiteindelijke doel was om de mensheid te verdelen in de hemel en de hel en dat al het kwaad en duisternis voor altijd zou bestaan als een donkere vlek binnen Gods schepping.

Tot aan de vijfde eeuw n.Chr. had de kerk zich overvloedig verzadigd met deze on-Bijbelse theologie en begon zij deze leer te adopteren als haar officiële en eigen leer, met als gevolg dat degenen die hier tegenin gingen vervolgd werden. Dit was één van de grootste tragedies in de gehele geschiedenis van het christelijke gedachtegoed.

Zoals ik het zie is de zonde tijdelijk. Omdat het een begin had zal het ook een einde kennen. Het hele idee van “herstel” verondersteld dat de geschiedenis een proces is waarin God ons de gevolgen van de zonde laat zien voordat uiteindelijk alle dingen worden hersteld onder Zijn voeten, net zoals dit in het begin was. Door dit proces zullen we meer toenemen in volwassenheid dan dat we waren bij ons naïeve begin. In Genesis 1:26 lezen we,

26 En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!

Hier wordt het heersersmandaat gegeven aan de mens en vanaf dit punt begon de mens autoriteit te voeren onder Gods soevereiniteit. Door de zonde werd de mens schuldenaar in de ogen van de wet en daarom werd hij “verkocht” in slavernij als “slaaf van de zonde” (Rom. 6:17). Samen met hem werd ook zijn vrouw, kinderen (nakomelingen) en zijn gehele landgoed, dat de aarde was, verkocht.

Technisch gezien werd hij aan de aarde zelf verkocht, waardoor hij juridisch gezien een aards mens werd met een vleselijke geest. Hierom zegt Gen. 3:17: “de aardbodem is omwille van u vervloekt.” Vers 19 zegt: “In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert.” In de goddelijke wet (Ex 22:1–4) moest een dief “verkocht worden voor een bedrag ter waarde van het gestolene” als hij de vereiste vergoeding niet kon betalen. Degene die de dief kocht, kocht in wezen de arbeidskracht van hem voor een bepaalde tijd, hierom moest de koper de vergoeding betalen aan het slachtoffer die de dief, door zijn daad, schuldig was aan het slachtoffer.

Het feit dat Adam nodig was als arbeidskracht voor de aarde tot zijn dood – en zelfs daarna claimde de aarde hem – laat zien dat de aarde in dit geval de juridische verlosser was. De aarde was natuurlijk niet in staat om te voldoen aan de verplichting om de schuld te betalen voor Adams zonde. Hierdoor kwam ook de aarde zelf onder de “vloek” te staan. Tijd van vloek bestaat altijd uit termen van 414 jaar cycli. In dit geval kwam de vloed over de aarde (vanwege het niet vergoeden van de schuld) na 4 x 414 jaar. Een studie naar de genealogieën in Genesis 5 bewijst dat de vloed plaats vond na 1656 jaar na Adam, oftewel 4 x 414 jaar (zie het boek “De geheimen van tijd” voor meer uitleg over deze cycli en de studie naar de genealogieën in Genesis 5, vert.).

Deze wet openbaart ook het principe van verlossing, want degene die een schuldenaar kocht (samen met zijn schuld nota) stond bekend als een verlosser. Jezus was natuurlijk de grote Verlosser, die betaalde voor de zonde van Adam en voor de zonde van heel de wereld (1 Joh. 2:2). Wat de aarde niet kon, kon Jezus wel. Paulus verkondigd dit in Romeinen 6 waar hij gelovigen herinnert aan het feit dat volgens de wet van lossing zij vrij waren om te stoppen met zondigen, omdat zij waren vrijgekocht met een prijs.

Nu moesten zij een nieuwe Meester dienen, in plaats van te blijven in de zonde. De wet van lossing maakt dit duidelijk in Lev. 25:53 waar het het volgende zegt over de verloste schuldenaar: “Hij moet als een dagloner jaar op jaar bij hem (d.i. de verlosser) blijven.” De wet van lossing zet de schuldenaar niet vrij, maar geeft hem enkel een nieuwe meester. In andere woorden, omdat Jezus ons verloste moeten we nu Hem dienen en hebben we niet het recht om te blijven zondigen zodat de genade zal toenemen. Wij zijn alleen maar verlost van het dictaat (of wetten) van de zonde, die hier wordt geponeerd als onze vorige meester.

Terugkomend op ons oorspronkelijke onderwerp verloor Adam zijn autoriteit of gezag over de aarde door de zonde, waardoor de aarde autoriteit kreeg over hem. De wet van lossing in Lev. 25:49 creëerde voor de schuldenaar een voorziening om voor zijn eigen vrijheid te betalen, namelijk: “Hij mag zichzelf vrijkopen (lossen) als zijn eigen vermogen toereikend is.” In de uiterste zin kon natuurlijk geen mens zichzelf verlossen van de slavernij van de zonde. Het was een onbetaalbare schuld. Om deze reden werd de hele wereld onderworpen aan de wet – oftewel, de straf op de wet, dat de mens tot slavernij aan de aarde verordende.

Jezus kwam als onze naaste bloedverwant met het recht op lossing, Hij kwam zowel uit het zaad van Abraham als uit vlees en bloed dat duidt op verwantschap met Adam (Heb. 2:14). De prijs voor verlossing was Zijn leven, Zijn bloed aan het kruis, dat weliswaar veel meer waard was dan de schuld dat gehele mensheid ooit aan zonde had bedreven. Toch was Hij bereid om deze prijs te betalen om de mensheid en Zijn schepping te verlossen.

Gebaseerd op de wet van lossing kwam vervolgens de gehele schepping in Zijn dienst te staan, want Hij kocht en verkreeg het goddelijke recht op het heerserschap dat Adam had verloren. Daarom lezen we in Heb. 2:7–9,

7 U hebt hem voor korte tijd minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond. U hebt hem gesteld over de werken van Uw handen; 8 alle dingen hebt U onder zijn voeten onderworpen. Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd dat Hem niet onderworpen is. NU zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn, 9 maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die voor korte tijd minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden van de dood, opdat Hij door de genade van God voor allen de dood zou proeven.

De eerste helft van bovenstaande gedeelte is een citaat uit Psalm 8:4–6, dat op zijn beurt weer refereert aan Adams heersersmandaat over de aarde. Het boek Hebreeën past dit op Jezus Zelf toe vertellende dat “alle dingen” van de schepping (panta) is onderworpen aan Hem. “Alle dingen” wordt verder gedefinieerd tot ons voordeel zodat wij dit niet kunnen misvatten: “Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij NIETS uitgezonderd dat Hem NIET onderworpen is.”

In onze huidige tijd zien we NU nog niet dat alle dingen aan Hem onderworpen zijn (vs. 8). Nog steeds heerst er veel zonde en strijd op aarde. Dit betekent echter niet dat Hij hen nog niet gekocht heeft. Het betekent niet dat zij verloren zullen zijn bij het einde, want dit zou erop duiden dat in de eerste plaats eigenlijk niet alle dingen onderworpen zijn aan Hem. Maar het FEIT van universele verzoening is al reeds verkregen aan het kruis. Het is alleen een kwestie van tijd voordat dit op aarde openbaar wordt.

Nogmaals citeert Paulus in Ef. 1:21–23 Psalm 8 waar hij praat over het bereik van de heerschappij van Christus,

21 ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de komende. 22 En Hij heeft alle dingen (“panta”) aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, 23 die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.

In 1 Kor. 15:22–28 legt Paulus het concept van het herstel van alle dingen tot in elk detail uit. Als eerste behandeld hij de te bewijzen stelling in vers 22,

22 Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.

Vervolgens toont hij aan dat niet iedereen tegelijk “levend gemaakt wordt”. Vers 23 zegt: “Ieder echter in zijn eigen orde.” We hebben eerder gezien dat het woord “orde” komt van het Griekse woord tagma, dat “eenheid” betekent.

Paulus vervolgt zijn uitleg met dat aan het einde Christus “Koning moet zijn, totdat Hij al zijn vijanden onder Zijn voeten heeft gelegd” (vs. 25). De tekst “onder Zijn voeten” betekent dat Hij hen moet onderwerpen, waardoor zij Zijn dienaren worden. Tot slot openbaart Paulus het einde van dit onderwerp, nadat de gehele mensheid onderworpen is aan Christus en Zijn Koninkrijk. Vers 26 en 27 zeggen,

26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood. 27 Immers, alle dingen heeft Hij aan Zijn voeten onderworpen.

Het is belangrijk om te begrijpen dat de dood de LAATSTE, en niet de eerste, vijand is die moet worden onttroond (tenietgedaan). De meest moderne eschatologie is gebaseerd op het idee dat Christus spoedig zal komen, waarbij alle heiligen uit de dood zullen opstaan en dus de dood teniet gedaan wordt.

Er zijn echter ook enkelingen die dichter bij de waarheid komen door te zeggen dat Christus zal regeren in het duizendjarig rijk tot de grote witte troon, waarbij de dood vanwege de algemene opstanding tenietgedaan zal worden. Met andere woorden zeggen zij dat alle dingen aan Hem onderworpen zullen zijn aan het einde van het duizendjarig rijk.

Het probleem met deze opvatting is een “tweede dood” dat zal bestaan na het oordeel van de grote witte troon (Op. 20:14) waarbij alle ongelovigen onderworpen zullen worden aan de “poel van vuur”. Helaas geeft Paulus, in zijn verklaring dat de dood tenietgedaan zal worden, geen onderscheid tussen deze tweede soorten dood weer. Dit laat enige twijfel toe over welke dood dan tenietgedaan wordt. Maar als we het opvatten als de dood in algemene zin moet het wel verwijzen naar de tweede dood – en niet de eerste dood (sterfelijkheid).

De vraag wordt alleen beantwoord als we de onttroning van de dood koppelen aan de onderwerping van alle dingen onder Zijn voeten in vers 27:

27 Wanneer Hij echter zegt dat aan Hem alle dingen onderworpen zijn, is het duidelijk dat Hij Die Zelf alles aan Hem onderworpen heeft (d.i. God de Vader), hiervan is uitgezonderd. 28 En wanneer alle dingen aan Hem onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.

Deze verzen laten ons, samen met Heb. 2:6–8 en Ef. 1:21–23, zien dat er GEEN UITZONDERINGEN zijn (naast God de Vader) binnen het bereik van Zijn heerschappij over de mensheid en de schepping. Kol. 1:16–20 bekrachtigd dit met de woorden,

16 Want door Hem zijn alle dingen (ta panta, “het al”) geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en die onzichtbaar zijn: tronen, heerschappijen, overheden of machten; alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen… 20 en dat Hij door Hem alle dingen (ta panta) met Zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door het bloed van Zijn kruis, ja door Hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in de hemelen zijn.

Met andere woorden, God schiep “het al” en verzoende vervolgens “het al” tot Zichzelf door het kruis. Mensen maken vaak bezwaar tegen het idee dat “het al” ook werkelijk alles betekent. Ze opperen dan: “Je moet het in de context zien.” Oké, vooruit, laten we “het al” dan hier in de context bekijken. De context definieert “het al” als datgene dat God heeft geschapen in de hemel en op aarde, zichtbaar en onzichtbaar, tronen en heerschappijen inbegrepen. Zeg mij alstublieft welk onderdeel van de schepping Paulus hier overslaat. Er is een ernstige verblinding voor nodig om de duidelijke woorden van de apostel Paulus niet voor waar aan te nemen.

Zie in hoeveel manieren het herstel van alle dingen in de Schrift onderwezen wordt. Ten eerste is er een wet van het Jubeljaar, waarbij alle schulden (zonden) aan het einde van de oordeelstijd geannuleerd worden. Ten tweede is er Gods eed in Num. 14:21 om de hele aarde met Zijn heerlijkheid te vervullen. Ten derde zegt Jezus dat als Hij “van de aarde verhoogd” (gekruisigd) wordt, Hij ALLEN tot Zich zou trekken (letterlijk, “slepen”). Ten vierde citeert Paulus Jesaja in Fil. 2:10 en 11 dat “elke knie” zich zal buigen en “elke tong” zal belijden dat Jezus Christus is Heer.

Ten vijfde citeert Paulus meerdere keren Psalm 8 om aan te tonen dat “het al” aan het einde onderworpen zal worden aan Christus.

De enige reden waarom mensen Paulus’ onderwijzingen beledigend vinden komt omdat ze eigenlijk helemaal niet willen dat alle zondaren gered worden. Zij geven hun geld aan de kerk ten bate van de ‘te redde zielen’ die ze nog nooit ontmoet hebben, maar zij willen niet dat bepaalde mensen gered worden omdat zij vinden dat zij een eeuwige straf “verdiend” hebben.

Het komt op drie primaire bezwaren neer. Als eerste wordt er gezegd dat sommige mensen zulke grote zondaren zijn dat hun schuld aan de wet de waarde van het bloed van Christus overstijgt. Hiermee wordt gezegd dat het bloed van Christus niet voldoet aan de zonde van de hele wereld.

Het tweede bezwaar zegt dat Christus betaald heeft voor de zonde van de hele wereld, maar dat het meeste ontoereikend was, wat vervolgens te wijten is aan de wil van de mens. Dit was het scenario dat door Mozes werd gepresenteerd in Numeri 14. Het antwoord van God hierop was dat de hele wereld vervuld zou worden met Zijn heerlijkheid en niet alleen het volk Israel.

Het derde bezwaar zegt dat God de wereld niet genoeg liefheeft om werkelijk heel de schepping vrij te kopen met Zijn bloed. Hier is de opvatting van beperkte verzoening op gebaseerd. Hiermee wordt gezegd dat God slechts enkelen heeft verkoren om gered te worden en vervolgens met Zijn soevereine wil heeft besloten om alle anderen te verstoten (verdoemen). Maar Jezus zegt juist in Johannes 3:16: “Want zo lief heeft God de wereld gehad.”

Degenen die niet willen dat de hele mensheid gered wordt zijn zij die nog niet in de geest van Christus delen. Degenen die wrok koesteren in hun hart jegens anderen die hen vroeger misbruikt of onrecht aangedaan hebben zijn zij die de liefde van Christus niet kennen.

Maar degenen die kennis hebben genomen van de God van de Bijbel en van de liefde van Christus waarmee ze tot inzicht zijn gekomen zijn degenen die God traint om zowel nu als in de toekomende eeuw (tijdperk) met Hem te regeren.