Latest Posts
View the latest posts in an easy-to-read list format, with filtering options.
De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.
Category - General
Een van de grootste controverses die de christelijke gemeenschap in tweeën splitst is het concept van het Koninkrijk. Zo zijn er diegenen die onderwijzen dat het Koninkrijk van God op de Pinksterdag, op 35 mei 33 n.Chr. op aarde gevestigd werd. Anderen zijn van mening dat het nog moet komen. Er zijn er zelfs die geloven dat het onder Mozes gevestigd werd toen God Israël als een theocratisch Koninkrijk neerzette. Een onderdeel van deze controverse is de zienswijze op dit Koninkrijk; is het geestelijk of staatkundig, hemels of aards. Wanneer de mensen de geschiedenis van de vordering van het Koninkrijk van God in haar historische context gaan zien kan naar mijn mening de controverse voor een groot gedeelte worden opgelost.
Het Koninkrijk van God is geestelijk, maar het bevind zich echter wel op aarde. De geestelijke kant is dat de persoonlijke en corporatieve toepassing bestaat uit drie niveaus van ontwikkeling. De feestdagen van Israël duiden deze drie niveaus aan. De persoonlijke toepassing, waarbij het Koninkrijk zich in ons hart bevindt, ofwel onze rechtvaardiging door geloof, is onze ervaring van Pascha; ons heiligingproces geschiedt door middel van Pinksteren; en de verheerlijking van het lichaam wordt ten slotte geopenbaard door het Loofhuttenfeest.
Maar het Koninkrijk van God heeft eveneens in haar lange termijn geschiedenis een corporatieve vervulling. Toen de Geest van God op de berg Sinaï neerdaalde en Gods aangezicht aan het corporatieve Israël werd geopenbaard, kwam het Koninkrijk van God in haar eerste stadium op aarde. Dit eerste niveau van de historische ontwikkeling van het Koninkrijk van God komt overeen met Pascha omdat het volk ten tijde van Mozes met Pascha Egypte had verlaten en hierna op hetzelfde moment van het jaar Kanaän binnenging (Joz. 5:10). Het oude Israël had genoeg geloof om de uiterlijke vertoning van de Geest die hen als vuurkolom uit Egypte had geleidt aan te nemen, maar zij waren niet in staat om de gesproken openbaring van Pinksteren onder de berg te ontvangen (Ex. 20:18-21). Het gevolg hiervan was dat zij anderhalf jaar later eveneens niet in staat waren om op het Loofhuttenfeest het Beloofde Land in te gaan. Daarom was dit Koninkrijk van God in haar eerste stadium van aardse corporatieve manifestatie begrensd.
In het tweede hoofdstuk van Handelingen lezen wij hoe het Koninkrijk van God tijdens de uitstorting van de Geest met Pinksteren op een veel grotere manier op aarde kwam. De discipelen in de bovenkamer waren wel in staat om te ontvangen wat hun voorvaderen aan de voet van de berg Sinaï niet konden ontvangen. Hun mogelijkheid om op die dag de Geest van God te ontvangen bracht het tweede stadium van het Koninkrijk van God op aarde. Dit kwam overeen met Pinksteren. De potentie om Gods wil op aarde (net zoals in de hemel) te laten geschieden werd vergroot, want de Geest begon in plaats van in uiterlijke tempels nu ook in mensen te wonen. Hoewel het Koninkrijk van God niet in Handelingen 2 begon, vergrootte zij weldegelijk in kracht.
Toch zou blijken dat de zalving van Pinksteren ontoereikend zou zijn om Zijn Koninkrijk volledig in ons op aarde te vestigen, dit omdat wij slechts een voorschot (onderpand) van de Geest hebben ontvangen (Ef. 1:14; 2 Kor. 1:22 en 5:5). We moeten wachten op de vervulling van het Loofhuttenfeest op Gods bestemde tijd om het Koninkrijk van God op de aarde en in ons volledig geopenbaard te zien. In dit opzicht is het Koninkrijk er nu al, maar toch moet het zich nog groter gaan manifesteren tot het derde stadium.
Wanneer wij de geschiedenis van het Koninkrijk van God bestuderen, zien wij deze drie stadia van het Koninkrijk. Het Tijdperk van Pascha duurde van Mozes tot Jezus; het Pinkstertijdperk duurde van de bovenkamer (33 n.Chr.) tot 1993; en wij verkeren nu in de overgangsfase naar het Loofhuttentijdperk.
Met dit in gedachte kunnen wij ons nu richten op de drie divisies binnen het Pinkstertijdperk. Zoals we zullen zien wordt het Pinkstertijdperk op drie niveaus door het getal 40 gekarakteriseerd, namelijk:
(1) Het volk van Juda en Jeruzalem, oftewel de druivengemeenschap (40 jaar);
(2) de Kerk, oftewel de tarwegemeenschap (40 rustjaren); en
(3) de overwinnaars, oftewel de gerstgemeenschap (40 Jubeljaren).
Veertig is het Bijbelse getal van beproeving. Elke corporatieve groep heeft haar eigen beproevingsniveau om te kijken of zij waardig is om Loofhutten te vervullen. Juda werd 40 jaar beproefd en bleek onwaardig te zijn; de Kerk werd 40 rustjaren beproefd (280 jaar) en verkreeg een gedeeltelijke beloning; en de overwinnaars werden 40 Jubeljaren beproefd (1960 jaar). De mensen ondergingen deze beproevingen om hen tijd te geven om hun hart te doorzoeken, hun zonden te belijden en om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen.
Deze 40 jarige cyclus had gedurende zeven jaren meerdere begin en eindpunten. Ik ben van mening dat God dit bewust deed om Zijn Woord op deze manier door twee of drie getuigen te bevestigen. Het begon in 26 n.Chr., tijdens het 80e Jubeljaar vanaf Adam. Dit was eveneens de 69e week (rustjaar) van de 70 weken van Daniël. Jezus was toen slechts 27 jaar oud.
Het tweede grote beginpunt ontstond bij de doop van Jezus in de herfst van 29 n.Chr.
Het derde beginpunt deed zich voor bij de executie van Johannes tijdens het Pascha van 30 n.Chr.
Het vierde beginpunt was de kruisiging van Jezus tijdens het Pascha van 33 n.Chr.
Elk beginpunt had 40 jaar later eveneens een corresponderend eindpunt om zo de cyclus af te ronden die toepasbaar is op Jeruzalem en Juda. Omdat we alreeds de data van elk beginpunt hebben vastgesteld hoeven we nu slechts de gebeurtenissen te laten zien die zich 40 jaar na deze punten voordeden.
Het eerste wat we gaan bestuderen is wat zich 40 jaar na het 80e Jubeljaar voordeed (26+40=66 n.Chr.). Hierbij moeten wij Josephus raadplegen vanwege zijn ooggetuige verslag van het begin van de oorlog tussen Juda en Rome in de herfst van 66 n.Chr. In zijn boek “Wars of the Jews”, II, xix, beschrijft Josephus hoe het 12e Romeinse legioen, onder het bevel van Cestius Gallus, aangevallen en bijna compleet verwoest werd door de Judese overmacht van mensen die op weg naar Jeruzalem waren om het Loofhuttenfeest in de herfst van 66 n.Chr. te vieren. Het is precies 40 jaar van de herfst van 26 n.Chr. (het Jubeljaar) tot de herfst van 66 n.Chr. De afslachting van 5680 man (van een totaal van 6000) van het 12e Romeinse legioen kon door de Romeinse overheid niet genegeerd worden. Deze gebeurtenis zorgde ervoor dat Rome zijn troepen naar Judea zou zenden om de opstand neer te slaan. Hierdoor werd een onomkeerbaar punt gemarkeerd. De oorlog was begonnen en het zou slechts een kwestie van tijd zijn voordat Jeruzalem zou worden verwoest.
Onder het bevel van Vespasianus en zijn zoon stuurde Rome zijn troepen. Voordat zij Jeruzalem belegerden onderwierpen zij eerst de kleinere steden op het platteland. In een van deze gevechten werd Josephus verslagen en door de Romeinen tijdens de slag van Jotapata gevangen genomen. Tot aan dat punt was Josephus een van de voornaamste generaals van Judea geweest. Kort na zijn nederlaag stierf keizer Nero. Hierdoor kwam de oorlog voor meer dan een jaar stil te liggen. In de tussentijd waren Vespasianus en Titus in afwachting wie de volgende keizer van Rome zou worden en of hij hen andere ordes zou geven. Galba en Otho regeerden beiden slechts enkele maanden waarna Vitellius de heerschappij verkreeg. Dit tot ongenoegen van Vespasianus, waarna zijn manschappen hem tot keizer kroonde. Vespasianus keerde naar Rome terug om zo zijn regering vast te stellen (“Wars”, IV, x), waarbij hij zijn zoon Titus de eer gaf om Jeruzalem te belegeren.
De tweede cyclus van 40 jaar begon met de doop van Jezus in de herfst van 29 n.Chr. en eindigde 40 jaar later toen Vespasianus in de herfst van 69 n.Chr. keizer van Rome werd. Deze gelijkenis is veelzeggend. Jezus begon zijn dienstwerk in de herfst van 29 n.Chr en eveneens begon Vespasianus 40 jaar later zijn “dienstwerk” als keizer.
De derde cyclus van 40 jaar begon met de executie van Johannes rond de tijd van Pascha in 30 n.Chr. en eindigde toen de Romeinse troepen onder Titus op de morgen van Pascha in 70 n.Chr. Jeruzalem omsingelden. Het bewijs dat Johannes rond de tijd van Pascha is geëxecuteerd kan gevonden worden door Johannes 6 met Mattheüs 14 en Markus 6 te vergelijken. In Mattheüs 14 lezen we dat Herodus Johannes executeerde waarna meteen enkele discipelen van hem tot Jezus gingen om Hem te informeren over Johannes’ dood. De optekening van Mattheüs zegt ons vervolgens dat Jezus alleen naar een afgelegen plaats ging (om misschien wel te rouwen en te bidden), maar dat veel mensen Hem volgden. Dit was de plaats waar Hij de 5000 voedde met vijf broden en twee vissen (Mat. 14:19).
Door deze geschiedenis te vergelijken met Johannes 6 zien we dat Jezus de 5000 net voor Pascha voedde (Johannes 6:4). Het is dus helder dat Johannes rond Pascha geëxecuteerd was. De vraag die nu nog overblijft is welk jaar het was? Het is zeer aannemelijk dat de bediening van Johannes slechts een jaar besloeg en dat Jezus drie volle dienstjaren had vanaf de dood van Johannes tot aan Zijn eigen kruisiging. De meeste historici stemmen hiermee in en dit kan geverifieerd worden door te kijken naar de 40 jarige tijdcyclus van Johannes’ dood tot aan de Romeinse belegering van Jeruzalem.
Het feit dat Titus tijdens Pascha van 70 n.Chr. Jeruzalem omsingelt wordt door Josephus in “Wars of the Jews””, V, xiii, 8, aangehaald, waarbij hij vermeld dat de slachtoffers tijdens deze belegering van Jeruzalem…
… niet minder dan 15.880 dode lichamen besloeg, in de interval tussen de veertigste dag van de maand Xanthicus, oftewel Nisan [Pascha], toen de Romeinen hun kamp bij de stad opsloegen, en de eerste dag van de maand Panemus, oftewel Tamuz.
Door de 40 jarige cyclus kunnen we de oorzaak en het gevolg zien. De executie van Johannes tijdens het Pascha van 30 n.Chr. resulteerde uiteindelijk in de executie van Jeruzalem tijdens het Pascha van 70 n.Chr.
Het overgrote deel van de oorlog werd volbracht met de verwoesting van Jeruzalem in augustus van 70 n.Chr., maar er was echter nog een groep die weerstand bleef bieden. Dit was bij het hoge plateau Masada genaamd. Dit plateau was door een sekte ingenomen die zichzelf de Sicarii noemde, een groep ijveraars die hun patriottisme tot extreme hoogte tilden. De naam is afgeleidt van sicarus, “dolk”. Met andere woorden waren het “dolk-mannen”, oftewel moordenaars of terroristen. De Sicarii was opgericht door een man met de naam Eleazar. Josephus schrijft in “Wars of the Jews”, VII, viii, 1,
De vesting werd Masada genoemd. Het was een zekere Eleazar, een invloedrijk persoon, en de bevelhebber van deze Sicarii die deze vesting had ingenomen. Hij was een afstammeling van Judas, die de Joden overvloedig had overtuigd, zoals we al eerder hebben behandeld, om geen belasting meer af te dragen toen Cyrenius gezonden was om van Judea een eenheid te maken. Want het waren de Sicarii die tezamen optraden tegen degenen die welwillend waren om zich te onderwerpen aan de Romeinen; door hen zowel te beroven van alles wat ze bezaten; door hun vee weg te drijven; en door hun huizen in brand te steken. Want zij verkondigden dat zij in niets van vreemdelingen verschilden, omdat zij de waardigheid van Joden op een dergelijke lafhartige hadden verraden, terwijl deze vrijheid juist tot elke prijs gehandhaafd moest worden.
Het is onduidelijk of de “taxatie” van Cyrenius in dit geval degene was die geassocieerd kan worden met de Cyrenius van Jezus’ geboorte, of dat dit een latere Cyrenius was die als een volle stadhouder werd aangesteld. De Sicarii waren hoe dan ook overtuigd dat het Gods wil was dat zij hun belasting niet zouden betalen of dat zij zich in welk opzicht dan ook niet aan de Romeinse overheersing moesten onderwerpen. Daarnaast terroriseerden zij een ieder die welwillend was om zich te onderwerpen aan de Romeinse overheid. Zij waren de terroristen van hun tijd, moordenaars die van mening waren dat het een goddelijke zaak was om mensen te terroriseren om hen zodoende tot opstand tegen Rome te dwingen.
Deze terroristische moordenaars hadden zichzelf verscholen in Masada. De Romeinen moesten een aarden helling bouwen om Masada in te nemen. Zij voltooiden de helling op de voorbereidingsdag voor Pascha in 73 n.Chr. De volgende dag, het Pascha, overspoelden zij Masada. Maar de nacht ervoor hadden de Sicarii hun gezinnen vermoord en vervolgens zelfmoord gepleegd, met uitzondering van twee vrouwen en vijf kinderen die een toevlucht hadden gevonden. Josphus zegt ons in “Wars of the Jews”, VII, ix, 1,
Deze rampspoedige slachting geschiedde op de vijftiende dag van de maand Xanthicus, oftewel Nisan.
Dit was de dag van Pascha.
Tegenwoordig worden deze Sicarii in Joodse scholen beschreven als Israëlitsche helden om hen na te streven. Het is daarom ook geen verrassing dat elke Minster President vanaf 1948 tot nu zichzelf in de jaren 40 als terrorist als een moderne versie van de Sicarii onderscheidde. Hun overtuiging en waarden zijn op veel vlakken gelijk. Ook het christendom heeft zijn deel gehad van mensen die dezelfde waarden hanteerden, echter niet in dergelijke grote proporties dat zij met hun volle verstand grote leiders aanstelden die deze opvatting hanteerden.
Samenvattend zien we dus dat Johannes tijdens het Pascha van 30 n.Chr. was onthoofd en dat de Romeinen 40 jaar later, tijdens het Pascha van 70 n.Chr., Jeruzalem omsingelden. Jezus werd tijdens het Pascha van 33 n.Chr. gekruisigd en de Romeinen namen 40 jaar later, tijdens het Pascha van 73 n.Chr. Masada in. Het verband van 40 jaar is overduidelijk voor een ieder die enige kennis van het getal 40 bezit.
God gaf Jeruzalem en Juda 40 jaar om berouw te tonen vanwege het verwerpen van de Messias en om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. Zij faalden hier overduidelijk in, want hun harten waren voor de waarheid verhard. Zij wilden verlossing van Rome, zonder eerst berouw te tonen, waarna God hun verlangen voor hun vrijheid als gelegenheid voor hun verwoesting gebruikte. Jeruzalem, de plaats waar de profeten waren vervolgd, gestenigd en in stukken waren gezaagd, was ten slotte omvergeworpen. Dit niet zozeer door Rome, maar door God, Die Rome voor Zijn doeleinden had gebruikt.
De Bijbel voorspelt de omverwerping van “Babylon”, eerst in termen van de werkelijke stad en vervolgens als een type van een veel groter onderdrukkingssysteem. Jeremia 50 en 51 spreken voornamelijk over de omverwerping van de oude stad Babylon (Babel), maar in Openbaringen zien we dat Johannes dezelfde passages citeert en dit toepast op een groter “Geheimenis Babylon”. Hieruit blijkt dat de oude stad slechts een type en schaduw van een veel grotere vervulling was die nog moet aanbreken. In onze studie over de 40 jaren binnen het Pinkstertijdperk, zien wij dat elke tijdcyclus eindigt met de omverwerping van “Babylon”. Aan het einde van de 40 jaar zien wij dat Jeruzalem – Babylon wordt verwoest; aan het einde van de 40 rustjaar zien we dat Rome door Constantijn veroverd word; en wij verwachten ten slotte dat aan het einde van de 40 Jubeljaren de stad op haar hoogste niveau omvergeworpen wordt.
Laten we als eerste aantonen hoe Jeruzalem binnen de eerste veertig jarige cyclus met Babylon vergeleken wordt. Jezus zei in Mattheüs 23:30-36 het volgende tegen de Farizeeën,
30 en u zegt: Als wij in de tijd van onze vaderen hadden geleefd, hadden wij niet met hen meegewerkt om het bloed van de profeten te vergieten. 31 Aldus getuigt u tegen uzelf, dat u kinderen bent van hen die de profeten gedood hebben. 32 Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol! 33 Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen? 34 Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad, 35 opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar. 36 Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.
Jezus rekende het bloedvergieten van het bloed van Abel uit het vierde hoofdstuk van Genesis tot aan die tijd toe aan dat volk. Dit betekende simpelweg dat die generatie uit zijn tijd de prijs voor al het bloedvergieten moest betalen. Het bloed van de profeten zou verzoend worden door het oordeel over die generatie. Toch bood God hen de maximale tijd om tot inkeer te komen, een 40 jarige generatie. De stad werd ten slotte omvergeworpen.
We zien een interessante parallel met de stad van Babylon in Openbaringen 18:20-24, dat Jeruzalem aan Babylon koppelt,
20 Verblijd u over haar, hemel, heilige apostelen en profeten, want God heeft uw vonnis aan haar voltrokken. 21 En een sterke engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp die in de zee, en zei: Zó zal Babylon, de grote stad, met geweld neergeworpen worden, en het zal nooit meer gevonden worden… 24 En het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op de aarde, is in deze stad gevonden.
Het is verbazingwekkend hoe de zaken die Jezus in Mattheüs 23 over Jeruzalem zei in de openbaring van Johannes over Babylon worden herhaald. Net zoals Jezus al het bloedvergieten van de profeten en de heiligen vanaf Abel toeschreef aan Jeruzalem, zo ook doet Johannes dit bij Babylon. Daarnaast wordt ook van Babylon gezegd dat zij in de zee geworpen wordt, net zoals Jezus laat doorschemeren dat de vervloekte vijgenboom van Juda een berg was die in zee geworpen kon worden (Mat. 21:21). Jeruzalem zelf werd geestelijk in Openbaringen 11:8 verbonden aan Sodom en Egypte. Het is daarom geen verrassing dat de val van Jeruzalem en Juda in 70-73 n.Chr. een type en afschaduwing is van de val van Babylon.
Helaas zijn er enkelen die dit principe overmatig toepassen, waarbij zij van mening zijn dat de omverwerping van Jeruzalem in 70 n.Chr. de totale vervulling van de profetie was. Zij zien het grotere geheel niet en begrijpen niet dat er zich vele typen en schaduwen kunnen voordoen voordat de vervulling van een profetie geschied. Zulke mensen nemen het type en maken hier de uiteindelijke vervulling van de profetie van. Zij nemen de afschaduwing en maken hier de volkomen openbaring van. Het klopt dat Jeruzalem in het boek Openbaringen een type en afschaduwing van Babylon is, maar het klopt eveneens dat de stad slechts het type en afschaduwing van Babylon op het eerste niveau was.
Door een studie in “Wars of the Jews”, VI, v, zien we dat er zich tijdens de belegering van Jeruzalem vele tekenen voordeden, die allemaal bijdragen aan ons begrip van hoe Babylon uiteindelijk in haar volheid zal vallen. Een komeet die leek op een zwaard vloog bijna een jaar lang door de lucht. Daarnaast zegt Josephus enkele dagen voordat de legers van Titus de stad omsingelen,
Een dergelijke groot licht omstraalde het altaar en het heilige huis, dat het leek alsof het gedurende een half uur overdag was. Voor de onheilzame leek dit een goed teken te zijn, maar werd door de heilige Schriftgeleerden geïnterpreteerd als een voorspelling van de gebeurtenissen die daar meteen op volgden.
Het interpreteren van tekenen is een erg subjectieve zaak en de meeste mensen kunnen niet voorbij hun persoonlijke vooroordelen kijken om te zien wat die tekenen nu werkelijk inhouden. Toch bleken er dus “heilige Schriftgeleerden” te zijn die het zagen als een teken van kwaad jegens de stad Jeruzalem. Dit waren ongetwijfeld degenen die de slechtheid van de mensen of van het priesterschap, waar Josephus zo helder over schrijft, inzagen. Misschien werd het teken uiteindelijk wel gezien om aan te duiden dat God Zijn licht liet schijnen over de tempel, waardoor alle onreinheid zichtbaar werd. Veder krijgt dit teken, door de openbaring van de 40 jarige cyclus die hier geopenbaard wordt, een hele nieuwe betekenis.
Josephus zegt ons dat dit licht op de achtste dag van de eerste maand scheen, oftewel zes dagen voor het Pascha van 70 n.Chr. Precies 40 jaar eerder, op de dag af, begonnen de hogepriesters samen te zweren hoe zij Lazarus konden doden (Joh. 12:1, 10). Zo zien wij dat God door Zijn licht hun harten blootlegt, zoals Hij 40 jaar later beraamde om dat corrupte priesterschap en haar tempel te verwoesten.
Ook vond er een ander vreemd teken plaats op het moment dat het licht hen bescheen. De zware oostelijke poort van het Binnenhof van de tempel zwaaide vanzelf open. Josephus zegt ons dat er normaliter 20 mannen nodig waren om deze poort te openen, omdat deze zo zwaar en groot was. Wederom vertelt Josephus de reactie van de mensen,
Eveneens leek dit een voor de alledaagse mensen een vrolijk wonderteken te zijn; alsof God de poort van geluk voor hen opendeed. Maar de wijzen begrepen het teken, de veiligheid van hun heilige huis was uit eigen beweging opgelost; en dat de poort geopend werd ten voordeel van hun vijanden.
De “wijzen” hadden blijkbaar gelijk, zoals de opvolgende gebeurtenissen bewijzen. Maar het meest verbazingwekkende teken, zoals Josephus meent, geschiedde als volgt,
Naast dezen verscheen een paar dagen na dat feest, op de eenentwintigste dag van de maand Artemisius, ook wel Jyar (2e maand), een wonderlijk en ongekend fenomeen: ik ben van mening dat de vermelding hiervan ongelofelijk lijkt, als het niet werd teruggeleid tot zij die het aanschouwden; en als de gebeurtenissen die erop volgden niet van dergelijk belangrijke aard waren die met zulke tekenen gepaard gaan. Voordat de zon onderging werden paardenwagens en manschappen en soldaten met volle gevechtstenue aan de hemel en rond de steden gezien. Toen de priesters op dat feest dat wij Pinksteren noemen in de binnenhof van de tempel samenkwamen, zoals zij dit gewoonlijk deden om heilige handelingen uit te voeren, zeiden zij dat zij ten eerste een aardbeving voelden en het geluid van een grote menigte hoorden, zeggende: “Laat het ons dus verwijderen.”
Dit teken herinnert me aan Hosea 5:15 waar God het volgende zegt: “Ik ga en keer terug naar Mijn woonplaats, totdat zij zich schuldig weten en Mijn aangezicht zoeken.” Het leek erop dat God Zijn tempel voor de laatste maal had bezocht, het corrupt had bevonden en ten slotte het laatste overblijfsel van Zijn aanwezigheid had ontnomen met de woorden: “Laat het ons dus verwijderen.”
In die tijd interpreteerde het volk deze tekenen tot hun eigen voordeel. De mens schijnt dit altijd te doen wanneer zijn ogen verblind zijn voor de overtredingen van hun eigen hart. Zij waren van mening dat de hemelse legers aan hun kant stonden. Zij hadden het echter bij het verkeerde eind. God stond aan de kant van de Romeinen – niet omdat de Romeinen nu zo rechtvaardig waren, maar omdat God hen gebruikte als oordeel voor Jeruzalem.
Tekenen in de hemel gaan altijd gepaard met gebeurtenissen die overeenkomen met de Bijbel. Er waren drie dagen van duisternis voordat Mozes Israël uit Egypte leidde (Ex. 10:21-23). Er waren drie uren van duisternis toen Jezus aan het kruis hing (Lukas 23:44), gevolgd door een maansverduistering, zoals ik pag. 125-126 aangetoond heb. Josephus zei in het vorige citaat dat er tekenen aan de hemel waren toen Jeruzalem werd belegerd. Toen Constantijn in 312 n.Chr. op het punt stond om Rome te veroveren, maakte hij melding van een kruis in de hemel boven de zon. De “Encyclopedia Britannica”, Vol. VI, zegt ons onder het kopje Constantijn,
Dit visioen, welke aard zij ook had, was cruciaal voor zijn bekering, ten voordeel van de christelijke Kerk.
Ten slotte tonen de Schriften aan dat de laatste uitstorting van de Geest vergezeld wordt met de wondertekenen in de zon, maan en sterren (Joël 2:28-31). Hoewel deze tekenen kunnen duiden op vorstendommen en machten, kunnen we toch niet negeren dat de precedenten uit de geschiedenis behoorlijk letterlijk waren in hun vervulling.
Om terug te keren naar ons oorspronkelijke onderwerp is het zaak te onderkennen dat de omverwerping van Jeruzalem in 70-73 n.Chr. een eerste niveau vervulling van de omverwerping van “Babylon” was. Wanneer wij echter nog dieper in de pagina’s van de geschiedenis gaan speuren, ontdekken wij nog twee niveaus die de meeste mensen hebben gemist.
De Kerk onderging als beproeving een periode van 40 rustjaren van vervolging. Dit was 40 x 7, oftewel 280 jaar, verspreid van 33 n.Chr. tot 313 n.Chr.
De vervolging van de vroege Kerk begon met de kruisiging en vervolging van de discipelen die in Handelingen staan opgetekend. Binnen de toegewezen tijd waren enkele Romeinse keizers toch wel redelijk tolerant jegens christenen, daar zij de verboden religie door de vingers zagen, terwijl anderen hun weigering om niet tot de keizergod te offeren, dit zagen als het ondermijnen van de Romeinse autoriteit. De ergste vervolgingsperiode begon in 303 n.Chr. tijdens de regering van Diocletianus. De bloederige climax woedde gedurende acht jaar totdat deze weer begon af te nemen, maar het kwam pas ten einde toen de Britse prins Constantijn de regering van Rome in handen kreeg door toedoen van een andere generaal genaamd Licinius. Eusebius, de bisschop van Caesarea in het begin van de vierde eeuw, verwijst in “Ecclesiastal History”, X, viii, naar de Koninklijke achtergrond van Constantijn,
Constantijn had hem (co-regent Licinius) tokens van een goede wil gegeven en niet van verwantschap met tegenzin en hem eveneens het privilege van een briljant huwelijk met zijn zus niet geweigerd. Nogmaals, hij eerde hem door hem te laten delen in zijn voorouderlijke adel en keizerlijk bloed dat hij had geërfd.
In 313 n.Chr. gaf Constantijn zijn beroemde Edict van Milaan uit waarmee er een einde aan de vervolging van de Kerk kwam. De 40 rustjarenbeproeving van de Kerk eindigde met dit Edict.
Omdat dit een 280 jaar durende cyclus was, was het eveneens gerelateerd aan de cyclus van 280 dagen. Het kan gekoppeld worden aan het voortbrengen van het Koninkrijk van God, met uitzondering dat het gemanifesteerd was op een niveau van het rustjaar, en niet op het niveau van een Jubeljaar. Op een bepaald moment in de geschiedenis begon de aarde een type van Gods Koninkrijk voort te brengen. In dit geval was Constantijn het beeld van Christus en werden het Romeinse Rijk, de laatste vier dieren van Daniël (Dan. 7) en de benen van ijzer vermengd met leem, zoals Nebukadnezar dit in zijn droom aanschouwde (Dan. 2), door het christendom omvergeworpen. In die tijd geloofden velen dat dit de vervulling van het boek Openbaringen was, want het sprak over een dag dat “de koninkrijken van de wereld zijn van onze Heere en van Zijn Christus geworden, en Hij zal Koning zijn in alle eeuwigheid” (Op. 11:15).
Deze gebeurtenissen bevestigden binnen de Kerk van de Middeleeuwen heel natuurlijk de postmillennium opvatting dat het Koninkrijk van God werkelijk was aangebroken. In die dagen was het vanzelfsprekend dat het Koninkrijk eindelijk volkomen op aarde gevestigd was en dat God de Kerk (met de bisschop van Rome, de paus) de heerschappij over al deze volken had gegeven. Het zou nu slechts nog maar een kwestie van tijd zijn voordat alle volken het evangelie zouden horen, verkondigd onder de autoriteit van de Kerk.
De fout binnen hun opvatting was dat het Koninkrijk van God na 40 rustjaar slechts op een secundair niveau gevestigd was. Het was een “rust”, maar het was niet de rust van het Jubeljaar dat God in de feestdagen van Israël had gelegd. Het was niet de vervulling van het Loofhuttenfeest. De doden waren nog niet opgestaan tijdens het Feest van de Bazuinen, noch waren de levenden tot het volledige beeld van Christus getransformeerd. De mensen hadden in die tijd grotendeels de wet van God verworpen, waardoor zij niet begrepen dat Pinksteren een gezuurd feest was en daardoor niet in staat was om de mens tot volmaaktheid te brengen. De wetten van tijd waren nog niet aan hen geopenbaard. Zodoende was hun opvatting gebaseerd op een gedeeltelijke kennis van het plan van God.
Naarmate de tijd versteekt begon de Kerk zichzelf te beschouwen als de hoogste uitdrukking van Gods gedachte op aarde. De paus nam een hooghartige houding van onfeilbaarheid aan. Andersdenkenden werden door gevangenneming, vuur en het zwaard bedwongen. De Kerk nam nu kortweg de rol van vervolger op, net zoals Rome dit in het verleden had gedaan. Door de trots van hun Pinksteroorsprong, kwam het niet in ze op dat er nog een ander groot feest van God in het verschiet lag, noch konden zij niet overzien hoe God de Kerk zelf gebruikte om de overwinnaars in hun midden te trainen, te beproeven en te perfectioneren. Het idee dat God Zijn werk binnen een 40 Jubeljaarcyclus zou volbrengen lag veel te ver van hun bed, zelf wanneer zij de profetische wet van de feestdagen zouden begrijpen.
Hoewel zij niet werden begiftigd door een gevoel van het grotere geheel zoals dit (achteraf) wel aan ons geschonken is, bezaten zij wel genoeg waarheid om te begrijpen dat God op de een of andere manier Zijn Koninkrijk in een veel grotere manier had voortgebracht dat tot dan toe ooit gezien was. Hij had de Kerk zeker een rust gegeven, hoewel het niet de laatste rust was die God bedoeld had.
Constantijn werd door God gebruikt om deze rust tot de Kerk te brengen, hoewel vele christelijke denominaties hem meer dan Diocletianus en Nero hebben belasterd. Ik vind het onbegrijpelijk hoe sommigen Constantijn de “Blauwbaard” van de Kerk hebben gemaakt. Misschien dat deze christenen een andere opvatting zouden hebben wanneer zij onder de vervolging van Diocletianus hadden geleefd. In de tien jaar van 303-313 n.Chr. onderging de Kerk de meest intense vervolging van de geschiedenis, dit onder de keizers Diocletianus en Maximianus.
Constantijn wordt vaak gehekeld voor het vestigen van een Staatskerk en wordt zodoende beschuldigd voor al de paapse excessen die zich in de opvolgende eeuwen voordeden. Dit is vergelijkbaar voor het beschuldigen van Mozes vanwege de zonden van Israël – of voor het beschuldigen van Jezus vanwege de Kruistochten. De visie van Constantijn was om alle christelijke bisschoppen samen te brengen en hen een forum te schenken waarin zij hun verschillende leerstellige opvattingen konden presenteren om zo het christelijke onderwijs te normaliseren, om zo de Kerk (evenals het rijk zelf) beter als eenheid te laten fungeren. Dit was een nobel doel, maar omdat de mens nog steeds onder het gezuurde rijk van Pinksteren opereerde (Lev. 23:17), bleek dit onmogelijk te zijn. Hoe goed een religieuze organisatie in het begin ook is, naarmate de tijd vordert degenereert het toch wanneer gewetenloze mensen zich tot de top weten te werken.
Eusebius, de bisschop van Caesarea, de grote Kerkhistoricus van die tijd, schreef in “Eccl. Hist.”, IX, ix, het volgende over de Constantijns overwinning op Rome,
Zodoende verklaarde Constantijn, een keizer en een zoon van een keizer, een religieus man en zoon van een zeer religieuze man [d.w.z. een christen] en Licinius, de volgende in rang, beiden geëerd voor hun wijsheid en religieus voorkomen, twee door God geliefden mensen die waren aangestoken door de Koning der koningen, God van het universum en Redder, aan de twee meest onreligieuze tirannen de oorlog. Constantijn, de eerste in keizerlijke rang en positie, was de eerste die medelijden kreeg met de slachtoffers van de tirannie van Rome. Hij riep de God van de hemel aan en Zijn Woord, Jezus Christus, de Redder van allen, om hem te hulp te komen, hij stond vooraan in de strijd van al zijn kracht met de intentie om de Romeinen te herstellen in de vrijheid van hun voorouders. De keizer die God om hulp riep viel de eerste, tweede en derde concentraties van de tirannie aan, waarbij hij hen allemaal omverwierp en een groot deel van Italië overrompelde en hierdoor bijna tot de poorten van Rome doordrong.
Vervolgens vergelijkt Eusebius Constantijn met Mozes die de farao en zijn leger bij de Rode Zee overwint. Dit is een erg lang gedeelte om hier te vermelden. Vervolgens gaat hij verder,
Deze zaken en andere hieraan gelijk droeg Constantijn als een hymne aan de universele God, de Auteur van zijn triomf, op. Vervolgens reed hij Rome binnen met overwinningsliederen, en samen met de vrouwen en kleine kinderen droegen al de leden van de Senaat en burgers van de hoogste klasse en het gepeupel van Rome de macht aan hem over, met stralende ogen ontvingen zij hem als verlosser, redder en weldoener en zongen zij hem met onverzadigbare vreugde de lof toe. Maar hij, alsof hij een aangeboren eerbied voor God bezat, werd niet opgewonden door hun gejuich en applaus, hij was zich er namelijk bewust van dat zijn hulp van God kwam; meteen verordineerde hij dat een trofee van het lijden van de Redder onder de hand van zijn eigen beeld werd geplaatst, hij verordineerde dat dit op de drukst bezochte plaats van Rome gezet werd, waarbij hij het teken van de Redder in zijn rechterhand houdt, gegraveerd in het Latijn. Ik reproduceer dit op exacte wijze.
Door dit reddende teken, het ware bewijs van moed, heb ik uw stad gered van het juk van de tiran en haar vrij gezet; verder heb ik de Senaat en het volk van Rome bevrijdt en hen hersteld tot hun vroegere roem en pracht.
De slechten werden dus weggedaan, en de keizerlijke machten dat hen toekwam werden stabiel gehouden en aan Constantijn en Licinius, en alleen aan hen, toegewezen. Hun eerste doel was om de wereld te zuiveren van de vijandschap jegens God en om de zegeningen die Hij hen had bewezen te erkennen, zij verborgen hun hoge doel en liefde voor God niet, nee zij bewezen hun toewijding en dank aan de Godheid door hun decreet ten voordeel van de christenen. [Eccl. Hist., IX, de uittreksels]
Zijn tegenstand werd dus ten slotte neergehaald, de machtige zegevierende Constantijn, uitblinkend in elke deugd dat de ware religie maar kan wensen, samen met zijn zoon Crispus, een keizer die zeer trouw aan God was en in elk opzicht overeenkwam met zijn vader, won hun eigen oostelijke landen terug en herenigde het Romeinse Rijk weer tot één geheel onder een vreedzame regering. Men liet nu alle angst jegens hun vroegere onderdrukkers varen; dag na dag vierden zij schitterende feesten; het licht was overal verspreid, en mensen die eerst niet eens hun ogen op durfden te slaan groeten elkaar nu met een lach en een twinkeling in hun oog. Gelijkgestemd dansten en zongen zij in de stad en op het platteland, waarbij zij als eerste God onze soevereine Heer eerden, zoals hen was opgedragen, en daarna de vrome keizer met zijn zonen, die God liefhadden. Oud zeer werd vergeten en alle goddeloosheid verdween; goede dingen die aanwezig waren werden genoten, naar andere zaken werd uitgekeken. In elke stad publiceerde de zegevierende keizer decreten vol humaniteit en wetten die bewijs leverden van gulheid en ware vroomheid. Alle tirannie was dus gezuiverd en het koninkrijk dat hun toebehoorde werd door Constantijn en zijn zonen alleen veiliggesteld. Zij, die het als hun eerste taak zagen om de wereld te zuiveren van haat jegens God, verheugden zich in hun zegeningen die Hij hen geschonken had, en door de zaken die zij verrichtten toonden zij aan alle mensen de liefde en toewijding aan God en dankten zij de Almachtige. [Eccl. Hist., X, ix, de uittreksels]
Het verslag van Eusebius biedt ons het gevoel van de euforie van de gedenkwaardige gebeurtenissen in die dagen. Wanneer de Kerk de verschrikkelijke slachtpartijen sinds het begin van de 18e eeuw had ervaren, en wanneer wij om de tien jaar in een tijd leefden waarin elke christen om het geloof werd geëxecuteerd, en als God dan opeens een grote verlosser liet opstaan om een einde aan het bloedvergieten te maken – dan zouden wijzelf net zoals zij verheugd zijn en op dezelfde manier God prijzen. Uiteraard hebben wij vandaag de dag een beter perspectief van die dagen dan zij hadden. Zij waren veel te optimistisch, niet wetende dat binnen de Kerk al snel de corrupte natuur van de mens de kop op zou steken, net zoals zich dit had gemanifesteerd in de Romeinse keizers. Zij hadden er geen weet van dat deze geweldige gebeurtenissen slechts een type en afschaduwing waren van iets veel groter dat nog moet geschieden. Zonder de openbaring van chronologie hadden zij er geen weet van dat de geschiedenis zichzelf binnen een 40 Jubeljaarcyclus moest herhalen, om er voor te zorgen dat de Kerk haar bestemde tijd verkreeg om de overwinnaars te zuiveren door het vuur van de door de Kerk geleide vervolging. Toch verkregen zij een bepaald niveau van begrip dat net zo gangbaar is dan ons huidige perspectief. Het was simpelweg incompleet, omdat het geen rekening hield met de derde cyclus van de 40 Jubeljaren waarin de overwinnaars zouden worden getest en beproefd.
De tijd van de beproeving voor de overwinnaars beslaat 40 Jubeljaar (1960 jaar), van 33 n.Chr. tot 1993 n.Chr. Dit is eveneens 4 x 490 jaar, oftewel vier perioden van Tijd van Zegen. Zoals we snel zullen aantonen was daarom het jaar 1993 een erg belangrijk jaar.
De profetische patronen uit het Oude Testament geven aan dat het Pinkstertijdperk 40 Jubeljaar zou duren. Koning Saul werd op de dag van de tarweoogst gekroond, dit was de Pinksterdag (1 Sam. 12:17). Hij regeerde 40 jaar en tijdens zijn regering vervolgde hij David en zijn mannen. Dit was een profetisch patroon dat liet zien hoe de Kerk onder de “kroning” van Pinksteren de overwinnaars tijdens de regering van hun eigen onderdrukkende leiders zou vervolgen. Ook was het Pinkstertijdperk een periode van 40 Jubeljaar van testen en beproeving voor de overwinnaars. God gebruikte Saul om David te perfectioneren en om hem te laten zien dat hij niet door angst of onderdrukking moest regeren. Zo heeft ook de Kerk onder Pinksteren de overwinnaars vervolgd om hen het negatieve voorbeeld te laten zien hoe zij het volk niet moeten regeren door angst en onderdrukking.
De ruimte staat het ons niet toe om de miljoenen mensen, inclusief overwinnaars, op te sommen die op de vuurstapel zijn belandt vanwege deze door het vlees gedreven religieuze mensen. Toch moeten wij de reden voor deze vervolging begrijpen. De omverwerping van heidens Rome in 313 n.Chr. was zo kolossaal dat het in hun ogen logisch was dat God Babylon omvergeworpen had en dat Hij Zijn Koninkrijk op aarde had gevestigd. Zoals ik eerder al heb gezegd waren, voor hun idee, de profetieën van Daniël 7 vervult. Het verschrikkelijke naamloze beest van Rome had oorlog gevoerd met de heiligen en had, zoals David 7:21 en 22 ons zegt, hen overwonnen totdat,
22 totdat de Oude van dagen kwam, de heiligen van de Allerhoogste recht verschaft werd en het tijdstip was bereikt dat de heiligen het koningschap in bezit namen.
Zouden wij, wanneer wij in de tijd van Constantijn hadden geleefd, ook niet aannemen dat deze profetieën zouden zijn vervuld? De afgrijselijke keizers waren verwisseld met een welwillend christen. De overlevende Kerkleiders waren door de vervolging van Diocletianus gesmeed en alle christenen verhoogden hen als lichtende lichten van heiligheid. Zouden wij ook niet geloven dat de Oude van dagen was gekomen en het Koninkrijk aan de heiligen van de Allerhoogste had gegeven? En zouden wij met deze gegevens dan ook niet van mening zijn dat de Universele Kerk de enige ware religie was en dat enige scheuring of afscheiding van de Kerkvaders niet getolereerd kon worden?
Toen Rome Jeruzalem omverwierp werden alle profetieën van Daniël 7 en andere plaatsten in het klein vervuld. Toen Constantijn in 313 n.Chr. Rome omverwierp was dit een groteren vervulling van dezelfde profetieën. Nu is er ook nog een derde grote vervulling die na de derde cyclus van 40 al in 1993 is begonnen. Dit keer heeft God het gemunt op de wortels van Geheimenis Babylon, in plaats van op een uiterlijke stad of rijk. Door de overwinnaars heeft Hij de oorlog aan Babylon verklaard, zodat de overwinnaars geperfectioneerd worden, opdat zij op aarde kunnen regeren zonder de natuurlijke corruptie die altijd zijn intrede heeft gedaan zolang de tijd bestaat. Dit is de enige en blijvende oplossing voor het wereldprobleem. En dit is ook het doel van de laatste tijdscyclus.
Het jaar 1993 komt overeen met andere belangrijke eindigende data van andere tijdcycli waarbij de volken van de aarde gemoeid zijn. Deze andere data zullen we spoedig gaan behandelen. Al dit is noodzakelijk om enig begrip te verkrijgen van de gebeurtenissen in 1993 en in de maanden en jaren die daarop volgen. Alles wijst naar het einde van het Pinkstertijdperk in 1993. De openbaringen en tekenen sinds die tijd hebben het duidelijk gemaakt dat wij nu in een overgangsfase zitten naar het Loofhuttentijdperk. Een tijdperk waarin God een volk de macht van Zijn volheid zal schenken, opdat zij de rest van de mensheid uit het duister en de onderdrukking van “Babylon” kunnen leiden tot de heerlijke vrijheid van de zonen van God.