God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 11: De profetieën die door de staat Israël zijn vervuld

Er wordt vaak gezegd dat Israël “Gods verkoren volk” is. Ook wordt er over het algemeen geleerd dat andere christelijke groeperingen binnen de Kerk nu ook “verkoren” zijn, waardoor het nationale met het geestelijke wordt verwisseld. Binnen onze opvatting zijn wij van mening dat God tegelijkertijd op meer dan één niveau werkt. Als we naar het volk kijken, dan vervuld God Zijn Woord aan Israël, waarbij Hij meerdere algemene zegeningen of oordelen handhaaft, zonder de individuele verschillen tussen het geloof of geestelijke ontwikkeling van mensen aan te zien. Toch gaat God ook op een andere manier met mensen om, waarbij Hij weldegelijk onderscheid maakt tussen de overwinnaars, de gelovigen en de ongelovigen.

Dit onderscheid geldt voor Gods beloften aan Israël als volk, zonder het belang van het geloof te disconteren. Ons doel met dit hoofdstuk is om de juridische implicaties van het verkoren zijn te ontdekken en hoe dit door de geschiedenis heen vele volken heeft beïnvloed. Wanneer wij aan deze studie beginnen moeten we weten dat er een verschil is tussen juridische verkoren zijn en werkelijk verkoren zijn. Zij die juridisch verkozen zijn, zijn degenen die God verantwoordelijk houdt voor het voortbrengen van de vruchten van het Koninkrijk. Zij die werkelijk verkoren zijn, zijn degenen die de vruchten van het Koninkrijk daadwerkelijk zullen voortbrengen (Mat. 21:43).

DE VERKORENSTATUS EN DE SCHULDBRIEF

Het concept van “verkiezing” begon toen God een man, Abraham, koos en Hem in de goddelijke wetten begon te trainen en onderwijzen (Gen. 26:5) om hem zodoende tot zegen van alle geslachten van de aardbodem te maken (Gen. 12:1-3). Daarom zeggen wij dat Abraham “verkoren” was. Zoals dit concept door de Schriften ontwikkelt zien we dat het concept van “verkiezing” twee duidelijke opvattingen met zich mee draagt: autoriteit en verantwoordelijkheid.

Autoriteit en verantwoordelijkheid (of aansprakelijkheid) moet altijd in gelijke mate verdeeld zijn. Met elke door God gegeven autoriteit hoort vanuit Gods oogpunt een overeenkomstige mate van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. God gaf Israël autoriteit, zoals we dit door de geschiedenis heen kunnen zien, maar Israël vervulde de eisen die bij deze autoriteit hoorden niet. Er werd van hen geëist dat zij de vruchten van het Koninkrijk voortbrachten en toen zij dit niet deden hield God hen aansprakelijk.

Dit is de reden waarom God hen, zoals we in hoofdstuk 10 zagen, voor 8 x 414 jaar in de handen van Babylon verkocht, van 1365 v.Chr. tot 1948 n.Chr.

Het is nu de vraag waarom God verder dan de simpele achtjarige ballingschap door de koning van Mesopotamië ging? Waarom stichtte Hij zo’n lange gevangenschap die uiteindelijk heel de wereld overspoelde en het onder de autoriteit van goddeloze volken kwam te staan? Het antwoord hierop kan gevonden worden in het begrijpen van de lange termijn doelstelling binnen het plan van God om alle dingen onder Zijn heerschappij te brengen. Toen Israël op de eerste paasdag Egypte verliet, vervulde heel het volk het Pascha. Toen zij echter bij de berg Sinaï aankwamen en de Geest van God op de eerste Pinksterdag als vuur op de berg neerdaalde, vluchtte heel het volk in angst weg (Ex. 20:18-21).

Zodoende bleef het Pinksterfeest onvervuld tot het grote Pinksterfeest dat opgetekend is in Handelingen 2. Pas toen waren de mensen klaar om een grotere zalving te ontvangen dan de zalving die het Pascha tot uitdrukking bracht. Toch verkregen zij onder Pinksteren slechts een “onderpand” (voorschot) van de Geest (Ef. 1:14; 2 Kor. 1:22 en 5:5). Toch was dit nog niet genoeg om volmaaktheid te bewerkstelligen. God is pas tevreden wanneer wij volmaakt in Hem zijn en volmaakt in elk goed werk.

Aan het einde van het Pinkstertijdperk wacht ons nog een andere uitstorting van de Geest. Dit wordt geopenbaard door de derde feestdag van Israël, het Loofhuttenfeest. Degenen in het Oude Testament onder Mozes waren niet in staat om onder de zalving van Pascha de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen, want het niveau van Pascha was ontoereikend om hen tot volmaaktheid te brengen. Zo zijn wij in het Pinkstertijdperk ook ontoereikend om onder de zalving van Pinksteren de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. Hoewel het goed is, is het niet genoeg om ons volmaakt te maken. Dit omdat het een “gezuurd” feest is. Leviticus 23:17 zegt ons dat het eerstelingenoffer van Pinksteren bestond uit twee, met zuurdeeg gebakken, broden. De geschiedenis van de Kerk tijdens het Pinkstertijdperk bewijst in ieder geval deze ontoereikendheid.

Het Pinkstertijdperk duurde 40 Jubeljaren (1960 jaar), van 33 n.Chr. tot 1993 n.Chr. Aan het einde van dat tijdperk gingen wij een overgangsfase naar het Loofhuttentijdperk in. Net zoals er een 50 daagse overgangsfase van het Paastijdperk naar het Pinkstertijdperk was, bestaat er ook een overgangsperiode van Pinksteren naar Loofhutten.

Voor nu is het nodig om aan te duiden dat het God duizenden jaren heeft gekost om ons tot het punt te brengen waar er nog maar enkelen voor het Loofhuttenfeest klaar zijn. Zolang niemand in staat is om de volmaaktheid te bereiken, kan de schuldbrief ook niet betaald worden. Toen God Israël onder de leiding van Jozua het land Kanaän in liet gaan was het volk door contract (het Oude Verbond) juridisch aansprakelijk om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen. Zij faalden hierin, omdat het zalvingniveau, of de zalvingkracht, ontoereikend was om de klus te klaren. Zelfs onder de uitstorting van de Geest onder Pinksteren was het onmogelijk om de vruchten volledig voort te brengen zoals God dit verlangde. Dergelijke vruchten van volmaaktheid vereisen meer dan een onderpand van de Geest. Slechts een onder Loofhutten door God volkomen gezalfd volk is in staat om Hem de vruchten op hun tijd op te leveren.

En nadat Israël 42 jaar in Kanaän geleefd had, hadden zij intussen al gefaald om volmaakt gehoorzaam aan Zijn rechtvaardige wet te zijn. Voor dat doel waren zij “verkoren”, maar zij faalden geheel en al. Dit is de reden waarom God hen voor acht jaar in de handen van de koning van Mesopotamië verkocht. Als God steeds deze verantwoordelijkheid op Zijn volk had blijven plaatsen, dan zouden zij onafgebroken falen en zou God hen daarom continu moeten oordelen totdat zij uitgeroeid waren.

God bedacht dus een plan waarmee Hij van Zijn volk de zware last als “verkorenen” kon wegnemen. De enige manier waarop Hij de last van verantwoordelijkheid weg kon nemen, was door eveneens de autoriteit weg te nemen. Vervolgens heeft Hij dit ook gedaan, door beide zaken te schenken aan opeenvolgende wereldrijken. Op deze manier maakte God Babylon en andere naties voor een tijd juridisch “verkoren”. Dit betekende dat Hij Israël tot het gerechtshof bracht en hen als slaven aan andere naties “verkocht” Deze naties waren door hun eigen ambities verblind en verlangden ernaar om andere volken te onderdrukken, waardoor zij meer dan verheugd waren om Israël onder hun autoriteit te plaatsen. Wat zij zich niet realiseerden was dat God hen verantwoordelijk zou houden om de schuldbrief van Israël af te betalen en dat God hen zou oordelen wanneer zij dit niet deden. Dit was het verborgen doel van God; namelijk Israël voor een lange tijd onder de autoriteit van goddeloze naties plaatsen.

God gebruikte het “oneervolle aardewerk” (Rom. 9:21, 2 Tim. 2:20) als tijdelijke maatregel, waarmee Hij hen de autoriteit gaf totdat het “eervolle aardewerk” gereed was om gesterkt te worden door de volkomen zalving van Loofhutten. Babylon was het eerste oneervolle aardewerk, gevolgd door Perzië, Griekenland en Rome. Na een periode van verwarring (ijzer met leem vermengt) verkreeg vervolgens Brittannië, toen Allenby in  1917 de stad Jeruzalem innam, de schuldbrief. Toch waren noch de Britten, noch iemand anders in staat om de volmaaktheid voort te brengen, zoals dit geëist werd door de schuldbrief.

Daarom verschoof God in Zijn genade de schuldbrief van Brittannië en plaatste Hij deze op 29 november 1947 in handen van de Israëli’s om te zien of zij de vruchten van het Koninkrijk wel zouden voortbrengen. De Britse overheid plaatste op 21 november 1947 hun vertrouwen in Palestina in de handen van de Verenigde Naties. Acht dagen later ging de Palestijnse Resolutie van kracht. In mei 1948 trokken de Britten zich terug en werden de Joodse terroristen de staatsmannen van de nieuwe Israëlische overheid. Het is werkelijk verbazingwekkend hoe politiek succes mensen van moordenaars in helden kan veranderen, zelfs in de ogen van christenen. In die tijd begonnen duizenden profetieleraren te proclameren dat de “ tijdklok” van God opnieuw was gaan lopen. Het werd breed gedragen (en geloofd) dat het einde binnen zeven jaar, of eventueel binnen drieënhalf jaar, zou komen. Toen er na die tijd niets gebeurde stond de Kerk flink voor schut, maar in plaats van de onbewezen theorie te verwerpen, gingen zij vervolgens simpelweg wachten tot de Joden Jezus als Messias zouden aannemen, waarbij zij erop aandrongen dat dit “niet lang meer zou duren”.

Vele verworpen Palestijnen leerden van deze ervaring, zij zagen namelijk dat de wereld succesvolle terroristen vergaf, waarna zij dezelfde methoden tegen de Israëli’s begonnen te gebruiken. Hun succes is echter flink begrensd, omdat de Joden erin geslaagd zijn om de overgrote meerderheid van de christenen ervan te overtuigen dat zij verkoren zijn en dat de Palestijnen dit niet zijn. Vele christelijke kerken prijzen dus het Joodse terrorisme en stellen het Palestijnse terrorisme aan de kaak alsof God een dubbele morele standaard hanteert.

Halverwege de jaren 80 zorgde een zeker iemand voor heel wat opschudding door te beweren dat Jezus in 1988 zou terugkomen. Zijn theorie was grotendeels gebaseerd op het idee dat het jaar 1988 40 jaar na de vestiging van de Israëlische staat was. Hij verwachtte dat op het moment van de “wegrukking” in 1988 de Joden en masse christenen werden. Maar al deze zaken waren niet op Bijbelse feiten gebaseerde aannemingen.

Om moderne profetische vervullingen te begrijpen moeten we teruggaan tot de Schriften en de historische wortels van de Israëlische staat traceren. Dit kunnen we niet wanneer er sprake is van bijzondere vooringenomenheid. Zo zijn er mensen die de Joden haten en er zijn er die ze aanbidden. Beide hebben een bepaalde vooringenomenheid waarmee iemands kijk op profetie verstoord wordt. Wij zullen proberen om dit onderwerp koeltjes te behandelen en de Schrift voor zichzelf te laten spreken.

JAKOB EN EZAU: DE RECHTSZAAK VAN SION

Deze rechtszaak wordt in Jesaja 34:4-8 aangehaald, waar de profeet over de laatste dagen profeteert. De passage is als volgt,

4 Heel het sterrenleger aan de hemel zal vergaan. De hemel zal opgerold worden als een boekrol, en heel zijn leger zal vallen, zoals bladeren vallen van een wijnstok, en zoals vijgen vallen van een vijgenboom. 5 Want Mijn zwaard is dronken geworden in de hemel. Zie, het zal neerdalen op Edom , op het volk dat Ik geslagen heb met de ban, als een oordeel. 6 Het zwaard van de HEERE zit vol bloed, het is verzadigd van vet, van het bloed van lammeren en bokken, van het niervet van rammen. Want de HEERE richt een offer aan in Bozra, een grote slachting in het land Edom… 8 Want het zal zijn de dag van de wraak van de HEERE, het jaar van de afrekening om de rechtszaak van Sion.

Deze grote rechtszaak begon vele jaren geleden met het conflict tussen Jakob en Ezau. Het begon zelfs al voordat de tweeling geboren was, want het leek erop dat zij al in de moederschoot aan het vechten waren (Gen. 25:22). De afstammelingen van Jakob werden later bekend als de Israëlieten; de afstammelingen van Ezau werden later bekend als de Edomieten (Gen. 25:30), hetgeen in de Griekse taal als “Idumea” werd uitgesproken.

Toen Jakob zijn vader overhaalde om hem het geboorterecht te geven voelde Ezau zich bedrogen en rukte meteen uit om het door geweld terug te krijgen. Hij was van mening dat het rechtmatig tot hem behoorde. Hoewel wij zijn gevoel begrijpen, wetende dat Jakob meer vertrouwen had moeten hebben in Gods mogelijkheden om het geboorterecht te geven aan degene die werkelijk geroepen werd, was dit allemaal een onderdeel van God plan met de tijdperken. Dit plan zal zeer spoedig culmineren wanneer God deze rechtszaak, waar Jesaja over profeteert, oplost. De Bijbel zegt heel duidelijk dat God, zelfs al voordat de tweeling geboren was, Jakob geroepen had en Ezau verwierp (Rom. 9:11). Ezau slaagde er niet in om het geboorterecht van zijn broer terug te pakken, maar van toen tot nu woedt er een onafgebroken conflict. Jesaja noemt het “de rechtszaak van Sion” en zegt ons dat haar oplossing bekend zal staan als “de dag van de wraak van de HEERE” (Jes. 34:8). Hoewel er vele mindere dagen van wraak of vergelding hebben plaats gevonden, staat er toch een hoogtijdag aan te breken voor de vervulling van dit huidige tijdperk.

Zowel Jakob als Ezau waren beide vleselijke mensen, maar God werkte met Jakob en bracht hem twee maal in tijd van benauwdheid, waardoor hij geloof en vertrouwen leerde. Toen Jakob uiteindelijk bij Penuël (NBG ’51) de soevereiniteit van God herkende (Gen. 32:31), werd zijn naam in Israël veranderd om zijn nieuw gevonden geloof en vertrouwen uit te drukken. Israël betekent God regeert. (Zie in de “Companion Bible” op pag. 47 de aantekeningen van Bullinger bij Gen. 32:28.)

Ezau of Edom (Idumea) is het onderwerp van vele Bijbelprofetieën. Het hele boek van Obadja is aan dat thema toegewijd, net zoals hele hoofdstukken in Ezechiël. Maar de meest significante passage voor ons doeleinde kan gevonden worden in Maleachi 1:1-4,

1 Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi. 2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad, 3 en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn. 4 Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.

De woorden die Maleachi in de mond van Edom legt weerspiegelt hun eeuwenoude verlangen om terug te keren tot Kanaän, dat zij aan Jakob en zijn afstammelingen zijn kwijtgeraakt, om het weer op te bouwen. Zij voelden zich bedrogen en verarmt door hun verlies van het geboorterecht, maar toch bleven zij op hun hoede, uitkijkend naar een mogelijkheid om terug te keren. Vreemd genoeg zegt God in deze passage dat Edom ook werkelijk terug zal keren en het voor een tijd zal opbouwen, waarna God het vervolgens weer zal “afbreken”.

Enkele eeuwen nadat Maleachi dit geprofeteerd had werden de Edomieten rond 126 v.Chr. veroverd door de Joodse Hasmonische dynastie. Alle encyclopedieën stemmen hiermee in. Het verhaal wordt eveneens gevonden in het boek van Josephus “Antiquities of the Jews”, XIII, ix, 1, dat verhaalt over deze strijd.

Hyrkanus nam eveneens Daro en Marissa, de steden van Idumea, in en onderwierp AL de Idumeeërs en stond hen toe dat zij in het land konden blijven, zo lang zij maar het ritueel van de besnijdenis zouden overnemen en daarbij ook de wetten van de Joden. Zij verlangden er zo naar om in het land van hun voorvaderen te blijven wonen dat zij zich onderwierpen. Op het moment dat hen dit overkwam verschilden zij niet langer van de Joden.

Op pag. 89 en 90 wezen wij in de discussie over het huwelijk van Salomo met de dochter van de farao al op het feit dat de bruidegom de schuld van degene die hij huwt overneemt, inclusief haar vloeken uit het verleden. Wij zagen hoe het huwelijk van Salomo met de dochter van de farao Jojachin vele jaren later beïnvloedde. Zo’n zelfde soort situatie vond plaats toen Juda in 126 v.Chr. het volk van Edom veroverde en “huwde”. Hiermee werd de Joodse natie verantwoordelijk om vele profetieën over Edom te vervullen.

Vandaag de dag bestaan er geen apart volk van Edomieten meer, dit omdat zij in 126 v.Chr. door het volk Juda veroverd en “gehuwd” waren. Er wordt door velen aangenomen dat de eindtijdprofetieën aangaande Edom niet langer van belang zijn, omdat het volk Edom in wezen niet meer bestaat. Anderen die niet zo snel Bijbelse profetieën verwerpen misplaatsen deze profetieën op de Palestijnen of het Arabische volk, waarbij zij de overduidelijke geschiedenis negeren. Dit gebeurde in 1979 toen president Sadat van Egypte vrede sloot met minister president Begin van Israël. Er werd toen luid verkondigd dat dit “Jakob en Ezau” waren die elkaar omarmden (Gen. 33:4). Deze implicatie veronderstelde dat Begin Jakob vertegenwoordigde en Sadat Ezau.

Toch moeten de profetieën die betrekking hebben op Edom vervuld worden door hun afstammelingen. De enige manier waarop ze vandaag de dag vervult kunnen worden is door de Joden, omdat zij afstammen van degenen die Edom in 126 v.Chr. binnen hun volk opnamen. Er bestaan geen andere serieuze kandidaten. Dit werpt een heel nieuw licht op de moderne zionistische beweging. Is dit werkelijk een beweging die uit is om Jakob (Israël) tot het Beloofde Land te herstellen? Of is het eigenlijk een vervulling van Maleachi 1:4, waar duidelijk wordt dat Edom zionistisch sentiment bezit en verlangt om “terug te keren en te herbouwen”?

Ik ben van mening dat de Israëlische staat een paar profetieën vervult: aan de ene kant profetieën aangaande Ezau, aan de andere kant profetieën aangaande het overblijfsel van Juda. Hoe deze twee lijnen van profetie elkaar snijden zal duidelijker worden wanneer wij verder gaan met onze studie. De profetische verklaring van Jezus in het Nieuwe Testament over het overblijfsel van Juda komen verrassend overeen met wat de profeten over Edom vertelden. Dit kan alleen verklaard worden wanneer wij begrijpen dat de twee volken in 126 v.Chr. zijn samengegaan.

DE VERVLOEKTE VIJGENBOOM

Mattheüs 21 vertelt het ons verhaal over een vijgenboom die het Joodse volk in de dagen van Jezus vertegenwoordigde. Verzen 18-19 zeggen ons het volgende,

18 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger. 19 En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk.

Enkele hoofdstukken later interpreteert Jezus zijn daden in Mattheüs 24:32-33 als volgt,

32 Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. 33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur.

Jezus zegt dus dat wanneer de vervloekte vijgenboom de bladeren laat uitspruiten (en nog steeds geen vruchten), dan zullen we weten dat het einde nabij is, “voor de deur”. Het hele doel van Zijn vloek over de vijgenboom was om ons te laten weten dat deze natie de vruchten van het Koninkrijk, zoals God deze vanaf het begin heeft verlangd, niet zal voortbrengen. Daarom profeteert Jezus van een tijd dat de natie met veel bombarie meer bladeren zal uitspruiten, maar dat het opnieuw geen vruchten zal voortbrengen.

In hetzelfde hoofdstuk van Mattheüs komt dit voorval perfect overeen met de gelijkenis van Jezus, waarbij de landbouwers weigerden Hem de vruchten op hun tijd te geven. In die gelijkenis oordeelde het volk zichzelf (Mat. 21:41) en Jezus vertelde hen vervolgens in vers 43,

43 Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.

In het licht van deze verklaring is het vreemd dat zo veel Bijbelleraren er van uitgaan dat het “niet lang meer zal duren” voordat de huidige staat Israël de vruchten van het Koninkrijk zal voortbrengen. Dit is totaal in tegenspraak met Mattheüs 21, waar staat dat het overblijfsel van Juda weer op zal staan en meer bladeren zal laten uitspruiten, echter geen vruchten.

Dit is nu exact wat er vandaag de dag aan de hand is. Wanneer de dispenationalisten niet zo verblind waren geweest door hun eigen aannemingen, hadden zij kunnen weten dat de Joden niet binnen zeven jaar na 1948 bekeerd konden worden. Velen van hen begrepen zelfs dat deze “vijgenboomprofetieën” van toepassing waren op het formeren van de moderne staat Israël. En hoewel Jezus heel specifiek was in Zijn vloek en in Zijn profetische verklaring over de vervloekte vijgenboom, geloofden slechts enkelen Zijn woorden in onze huidige tijd van politieke correctheid. De moderne christelijke opvatting heeft de meeste christenen een onrealistische verwachting op een massale Joodse bekering tot Christus gegeven.

De Israëlieten hebben sinds 1948 een fantastische show van rechtvaardigheid vertoond. Zij hebben het geloof van de dispenationalisten zo uitgebuit dat deze een boost hebben gegeven aan het toeristengeld en hebben gezorgd dat de profetische vlammen op bleven laaien. De boom is weer tot leven gekomen en produceert nu meer bladeren dan sinds de dagen van Jezus. Maar wat voor nut heeft een boom die geen vruchten meer voortbrengt? Erger nog, wat moeten we doen met een boom die vruchten belooft voort te brengen, maar elk jaar hierin verzaakt? Het antwoord hierop kan gevonden worden in het basale antwoord van Johannes de Doper in Lukas 3:7-9.

7 Hij zei tegen de menigte die uitliep om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn? 8 Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering, en begin niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken. 9 De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.

De uitspraak van Johannes was erop gericht om zijn omstanders en zijn eigen natie (Judea) te waarschuwen dat als zij geen vruchten voort zouden brengen die God verlangde, zij omgehakt en in het vuur geworpen zouden worden. Door de zinsnede “elke boom” te gebruiken, maakt hij geen enkel onderscheid, waarmee hij zei dat zij niet konden rekenen op een dubbele norm om hun zonden te ontzien.

Een andere gelijkenis van Jezus die hiermee te maken heeft kunnen we vinden in Lukas 13:6-9.

6 En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand had een vijgenboom, die in zijn wijngaard geplant was. En hij kwam om daaraan vrucht te zoeken, maar vond die niet. 7 Toen zei hij tegen de wijngaardenier: Zie, ik kom nu al drie jaar vrucht zoeken aan deze vijgenboom en vind die niet. Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos? 8 En hij antwoordde en zei tegen hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat ik om hem heen gegraven en hem bemest heb. 9 Wellicht dat hij dan vrucht draagt. Maar zo niet, dan moet u hem alsnog omhakken.

In profetische zin kwam Jezus drie jaar lang om te zoeken naar vruchten afkomstig van de boom van Judea, maar tevergeefs. Deze drie jaar vertegenwoordigen het totale dienstwerk van Jezus in Zijn eerste verschijning. Maar het is duidelijk dat deze boom een laatste kans werd geschonken om na een tijd van bemesting vruchten voort te brengen. Op korte termijn was de tijd van bemesting 40 jaar, waarna de totale verwoesting van Jeruzalem plaats vond. Hen werd 40 jaar geschonken om zich te bekeren en vruchten voort te brengen, maar dit deden ze niet. Ten tweede is er een lange termijn cyclus, want hen werd, vanaf 33 tot 1993 n.Chr., 40 Jubeljaar geschonken. Toch bekeerden zij zich niet, zelfs niet toen God het hun toestond om terug te keren naar het land en ten koste van de Palestijnen en de Westerse belastingbetalers een nieuwe natie op te bouwen. Noch mest, noch zegen hebben ervoor gezorgd dat zij de vruchten van bekering hebben voortgebracht die God verlangt.

Beide mestperioden (de korte termijn en de lange termijn vervulling) waren genadevolle disciplinaire maatregelen van God om hen te laten weten dat hun verwerping van Jezus verkeerd was. Maar op de meeste mensen had de mest maar weinig effect. Door hun denkwijze dat God jegens hen onrechtvaardig was werden zij juist enorm verbitterd. Door deze zelfrechtvaardiging dachten zij dat zij een dergelijke onjuiste behandeling van God niet verdiende. Daarom begonnen de mensen te roepen dat de Messias op een dag zou komen en wanneer Hij kwam had Hij heel wat uit te leggen.

Toen in 1948 de vijgenboom weer vanuit zijn uitgedroogde staat werd hersteld kregen zij hun laatste mogelijkheid om vruchten voort te brengen. De gelijkenis in Lukas 13 zegt ons niet of de boom na de bemesting vruchten voortbracht, maar de vloek van Jezus over de vijgenboom in Mattheüs 21:19 laat heel duidelijk zien dat de boom op zijn bestemde tijd geen vruchten meer zou voortbrengen. Hierdoor blijft er nog maar een rationele conclusie over: die boom zal aan het einde van zijn huidige bloeiseizoen omgehakt en in het vuur geworpen worden.

DE WET VAN VRUCHTDRAGENDE BOMEN

Wanneer iemand een boom plant, verwacht hij niet dat de boom meteen vruchten zal voortbrengen. In de grote gelijkenis van de geschiedenis vestigde God in het land Kanaän een wijngaard en plantte, zoals Jesaja 5 dit ons vertelt, in deze wijngaard een gekozen wijnstok (Juda). De wet van vruchtbomen zegt ons dat er gedurende de eerste drie jaren geen vruchten verwacht konden worden en als deze wel voortkwamen, dan kon men deze niet eten. De vruchten moesten geplukt en op de grond worden gegooid, om zo de boom in het begin van zijn leven kracht te geven om door te groeien en deze kracht niet te verspillen door vruchten voort te brengen. In het vierde jaar moesten de vruchten als een eerstelingenoffer aan God worden gegeven en in het vijfde jaar mocht de eigenaar de vruchten opeten. Deze wet kan gevonden worden in Leviticus 19:23-25,

23 Wanneer u in het land komt en allerlei vruchtbomen plant, moet u de vruchten ervan als verboden beschouwen. Drie jaar lang zullen ze voor u verboden zijn, er mag niet van gegeten worden. 24 Maar in het vierde jaar zullen alle vruchten ervan heilig zijn, tot lofzegging voor de HEERE. 25 En in het vijfde jaar mag u de vruchten ervan eten om de opbrengst ervan voor u te vermeerderen. Ik ben de HEERE, uw God.

De vergelijking met de gelijkenis van Jezus in Lukas 13 is evident. Hij inspecteert drie jaar lang de wijngaard, maar vind er geen vruchten. God heeft geduld met bomen die gedurende drie jaar geen vruchten voortbrengen. Maar het is geen excuus als de boom in zijn vierde jaar geen vruchten voortbrengt. Dit is een ernstig jaar waarbij de eerstelingen aan God worden geofferd. Wanneer de boom in dat vierde jaar geen vruchten voortbrengt komt hij in het gevaar om omgehakt te worden.

Er bestaat nog een wet die erg op deze situatie van toepassing is. Deze kan binnen de wetten van oorlogsvoering in Deuteronomium 20:19-20 gevonden worden,

19 Wanneer u een stad vele dagen belegert en ertegen strijdt om haar in te nemen, dan moet u haar vruchtbomen niet te gronde richten door de bijl erin te slaan. U kunt er immers van eten; daarom mag u ze niet omhakken om ze een belegeringswal voor u te laten worden, want het geboomte van het veld is voedsel voor de mens. 20 Maar de bomen waarvan u weet dat het geen vruchtbomen zijn, mag u te gronde richten en omhakken om een belegeringswal te bouwen tegen de stad die oorlog tegen u voert, totdat ze ten onder gaat.

Alleen de bomen die geen vruchten droegen mochten worden omgehakt, de vruchtdragende bomen niet. Toen Jezus de vijgenboom vervloekte was dit een daad van geestelijke oorlogvoering. Dit verduidelijkte hij door zijn daden in Mattheüs 21:22-23 uit te leggen,

21 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u: Als u geloof had en niet twijfelde, zou u niet alleen doen wat er met de vijgenboom is gedaan, maar zelfs als u tegen deze berg [natie] zou zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, dan zou het gebeuren. 22 En alles wat u in het gebed vraagt, in geloof, zult u ontvangen.

Jezus vertelde Zijn discipelen dat dergelijke geestelijke oorlogvoering eveneens door hen gedaan kon worden. Meer nog, Hij impliceert ten sterkste dat christenen net als Hem op een bepaald moment de natie van de vijgenboom door middel van geestelijke oorlogvoering moeten vervloeken. Zo stelt in Bijbelse symboliek een berg een natie voor (Jesaja 2:1-2). Daarom moet de rest van de verklaring van Jezus in de context van de natie van de vijgenboom gezien worden. Hij profeteerde over een tijd in latere dagen waarbij Zijn discipelen de onproductieve natie van de vijgenboom zouden omhakken, over een tijd waar zij zouden bidden dat de berg zou worden opgeheven en in “zee” zou worden geworpen. Dit zou uiteraard geschieden nadat hun tijd van bemesting volbracht was en nadat de herstelde vijgenboom erin was gefaald om op de bestemde tijd “vruchten in overeenstemming met de bekering” voort te brengen (Luk.3:8).

De enige vraag die er nu nog is, is de vraag hoelang God Israël nog geeft om de vruchten van het Koninkrijk voort te brengen voordat Hij, net zoals in Lukas 13:7, zegt: Hak hem om. Waarom beslaat hij de aarde nutteloos?”