God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 13: Geen koning in Israël

Het doel van de schepping is het bieden van een fysieke expressie voor de heerlijkheid van God. Hij wil alle dingen vervullen (Ef.1:23). Jesaja zag de hele wereld vervuld met Zijn heerlijkheid (Jes. 6:3) en profeteerde dat “de aarde vol zal zijn van de kennis van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt” (Jes. 11:9). De auteur van het boek Hebreeën laat dit weerklinken door Psalm 8 te citeren waar David het volgende schreef: “ U hebt alles onder Zijn voeten gelegd (onderworpen)” (Psalm 8:7, Hebreeën 2:8). Toch gaat Hebreeën verder met het volgende: “Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn”.

Het doel van de geschiedenis voor God is om heel Zijn schepping te regeren. Hij zal “Koning der koningen en Heere der heren” zijn (Op. 11:15). Zo lang er rebellie en zonde in de wereld is, blijven deze zaken onvervuld.

In het boek Richteren zien wij een vroeg beeld en afschaduwing van hoe Israël als natie zonder koning fungeerde. Zij moesten een theocratie zijn, waarin God hen direct regeerde; maar zij deden in feite heel weinig de wil van God. Het hoofdthema van Richteren komt vier keer tot uitdrukking in het boek:

1.    In die dagen was er geen koning in Israël: een ieder deed wat juist was in zijn ogen. (Richteren 17:6)

2.    In die dagen was er geen koning in Israël. (Richteren 18:1)

3.    En het gebeurde in die dagen, toen er in Israël geen koning was. (Richteren 19:1)

4.    In die dagen was er geen koning in Israël: eenieder deed wat juist was in zijn ogen. (Richteren 21:25)

Het doel van het boek Richteren is ons te laten zien dat een volk dat overgeleverd is aan haar eigen geweten vrijwel meteen de wet van God aan de kant zet en gaat doen wat recht is in haar ogen. Ook laat het de ernstige gevolgen ervan zien. In essentie is het boek een waarschuwing voor humanisten, die geloven dat de mens het recht en plicht heeft om door de kracht van humanistisch redeneren, oftewel het “geweten”, zijn eigen morele codes te legaliseren. Het boek toont aan dat het geweten van de mens niet geschonken is om te legaliseren, maar juist om de wet van God in het dagelijks leven te interpreteren en toe te passen. Een geweten komt uit de mens voort, waardoor het slechts betrouwbaar is wanneer het geoefend is in, en onderworpen is aan, de wet van God, en ook de gedachte van God kent.

In latere jaren toen Israël een aantal aardse koningen had bleven zij humanistisch en weigerden zij om gehoorzaam te zijn aan de wet van God. Vanwege deze houding verstrooide God hen, dit deed Hij met de woorden in Hosea 3:4: “Want de Israëlieten moeten veel dagen zonder koning en zonder vorst blijven.” Het thema “geen koning in Israël” werd dus over het huis van Israël tijdens hun jaren van ballingschap in Assyrië geprofeteerd, als onderdeel van hun oordeel voor hun humanistische uitgangspunten. Zoals we zullen zien behandeld de 390 jarige tijdcyclus in het bijzonder dit thema van “geen koning in Israël”. Het openbaarde zich in de tijd van de Richteren en wederom deed het zich veel groter voor in de tijd van Israël ballingschap onder Assyrië.

DE CHRONOLOGIE VAN DE RICHTEREN

De chronologische lijsten achter in dit boek zullen u helpen om de tijden en gelegenheden die met het boek Richteren gepaard gaan te begrijpen. In de Bijbel staan een aantal chronologische statements die deze tijdsperiode behandelen. Het boek Richteren is het fundament van alle geschiedenis in die tijd. Ons wordt verteld dat Israël een specifiek aantal jaren van vrede kende, gevolgd door jaren van verdrukking of ballingschap. Wanneer het volk berouw toonde voor hun schending van Gods wet liet God bepaalde verlossers opstaan, “Richters” genoemd, die het volk moesten verlossen uit de ballingschap.

De gedetailleerde lijst achter in dit boek biedt Schriftuurlijke verwijzingen als bewijsvoering voor de duur van elke ballingschap en elke vredestijd. Het enige wat in de lijst niet bewezen wordt is de duur van hun eerste vredestijd vanaf het doorkruisen van de Jordaan tot hun eerste ballingschap onder de koning van Mesopotamië. Wij hebben deze data echter al bewezen op de pagina’s 131 en 132, waar we vanuit het boek van de Oprechte zagen dat hun eerste ballingschap na 2530 jaar na Adam plaatsvond. Na acht jaar van ballingschap werd Othniël geroepen om Israël in 2538, hun eerste Jubeljaar in Kanaän, te verlossen. Vanaf dat moment bevrijdde de verlossers van Israël het volk telkens op een Jubeljaar of zeer nabij een Jubeljaar.

De enige vermeldenswaardige uitzondering is toen Jefta het land van Gilead (ten oosten van de Jordaan) van hun vijfde ballingschap (van Ammon) verloste. Het verhaal staat opgetekend in Richteren 10-12. Dit was slechts een gedeeltelijke verlossing omdat de Filistijnen vervolgens voor 40 jaar bezit namen van de meerderheid van Israël in Kanaän. Daarom zegt de Schrift niets over een vredesperiode nadat Jefta het land van Gilead verloste.

Aan het einde van de Filistijnse overheersing probeerden de Israëlieten met de Filistijnen te strijden zonder eerst berouw te tonen voor hun zonde en opstandigheid. De corrupte zonen van Eli de hogepriester leidde Israël de strijd in en namen de ark van het verbond mee, denkende dat dit als een talisman (geluksvoorwerp) gebruikt kon worden om de strijd te winnen. 1 Samuël 4:3 zegt ons,

3 Toen het volk in het kamp teruggekomen was, zeiden de oudsten van Israël: Waarom heeft de HEERE ons vandaag vóór de Filistijnen verslagen? Laten wij vanuit Silo de ark van het verbond van de HEERE bij ons nemen, en laat die in ons midden komen, opdat die ons zal verlossen uit de hand van onze vijanden.

Ongetwijfeld dacht het volk terug aan de tijd van Mozes toen God het volk van verscheidene vijanden verloste. Wanneer de ark van een locatie naar een andere werd verplaatst zei Mozes: “Sta op, HEERE, laat Uw vijanden overal verspreid worden en hen die U haten, van Uw aangezicht vluchten!” (Num. 10:35). Vele jaren later, ten tijde van Samuël, dacht het volk dat zij dezelfde vloek over hun vijanden kon uitspreken en dat God hen zodoende zou verlossen. Het is erg ironisch dat God Zijn vijanden inderdaad verstrooide en dat zij die Hem haatte inderdaad van Zijn aangezicht vluchtte. Dit was namelijk Israël. 1 Samuël 4:10-11 zegt,

10 Toen streden de Filistijnen, en Israël werd verslagen, en zij vluchtten, ieder naar zijn tent. De nederlaag was zeer groot, er viel van Israël dertigduizend man voetvolk. 11 En de ark van God werd meegenomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven.

De Filistijnen veroverden de ark van het verbond en hield deze voor zeven maanden in bezit (1 Sam. 6:1). God bestrafte hen die tijd met plagen waardoor ze na een tijd besloten dat het beter was om de ark terug aan Israël te geven. Zij plaatste de ark op een ossenwagen, waarna de ossen de ark naar Beth-Semes, een stadje van Israël op de grens van Juda en Dan, brachten. Rond Pinksteren, de tijd dat het volk hun tarwe aan het oogsten was, arriveerde de ark (1 Sam. 6:13). Vervolgens toonde het volk berouw en vroegen zij aan Samuël om voor hen te bemiddelen. Pas toen kwam hun 40 jarige ballingschap ten einde (1 Sam. 7:13).

We zien, als we de chronologische jaren optellen, dat de ark met Pinksteren (eind mei) in het jaar 2842 na Adam terugkeerde. Hun laatste verlossing kwam enkele maanden later in de herfst van dat jaar, dat het begin van 2843 was. Het was het 58e Jubeljaar vanaf Adam. Opnieuw biedt dit ons beelden en afschaduwen van dat laatste Grote Jubeljaar waarbij wij worden verlost van de slavernij van het vlees (onze persoonlijke “Filistijnse onderdrukker”).

In de tijd dat de ark was teruggekeerd vallen er gaten in de chronologie van Samuël, waardoor het praktisch onmogelijk wordt om de precieze chronologie van die tijd op te brengen. Daarom moeten we een sprong in de tijd maken en zo terug gaan werken naar het begin van de regering van Saul. Wanneer wij dit doen zien wij dat Saul met Pinksteren in het jaar 2844 als koning gekroond werd, slechts drie jaar nadat de ark terugkeerde uit het bezit van de Filistijnen.

In 1 Koningen 6:1 wordt ons verteld dat het 480 jaar duurde van de tijd dat Israël Egypte verliet tot het vierde jaar van Salomo, het jaar dat het fundament van de tempel werd gelegd. In 2448 verliet Israël Egypte, dus weten we dat het eerste jaar van Salomo het jaar 2925 geweest moet zijn. Het eerste jaar van David was 40 jaar hiervoor, ofwel het jaar 2885. Het eerste jaar van Saul was weer 40 jaar daarvoor, ofwel 2845.

Daarom werd Saul op de Pinksterdag in 2844 als koning gekroond, maar zijn eerste regeringsjaar werd vanaf de herfst gerekend, aan het begin van het jaar 2845. Het is duidelijk dat Israël een koning verlangde en de regering van God verwierp (1 Sam. 8:7), dit omdat ze de oordelen van God over hun zonde zat waren. Telkens wanneer zij weer terugvielen in afgoderij verkocht God hen in de handen van buitenlandse onderdrukkers. God dulde hun zwakheid en zonde niet. Daarom wilde het volk een koning dat net zoals hen was en die hun zonde wel zou dulden. God stond hun wens toe en gaf hen Saul, die het neusje was de zalm was (1 Sam. 9:2).

Dit loste hun probleem natuurlijk niet op, omdat Saul inderdaad hetzelfde als hen was. Constant was hij God ongehoorzaam en werd hij hun onderdrukker. Het volk bleef dus in ballingschap leven met als enige verschil dat hun heerser geen buitenlander meer was. Na een 40 jarige slavernij onder Saul werd ten slotte David in Hebron als koning over Juda gekroond. Na nog eens zeven-en-een-half jaar kwamen de afgevaardigden van alle stammen om David als koning over heel Israël te zalven. Deze laatste kroning vond in het jaar 2892 plaats, hetgeen het 59e Jubeljaar vanaf Adam was. Dit was precies een Jubeljaar na het einde van hun ballingschap onder de Filistijnen.

De kroning van David viel incidenteel plaats in de herfst van 2892. Drieduizend jaar later brengt dit ons precies aan het begin van het jaar 5892. Naar Hebreeuwse berekening begon dit jaar in de herfst van 1996 n.Chr. In september 1995 begonnen de Israëlieten aan een jaarlange viering ter ere van deze 3000e verjaardag van de kroning van David. Ik sta dus niet alleen in mijn chronologische conclusies. Dit is een algemeen aangenomen datum in de geschiedenis, omdat het bewijs naar deze conclusie wijst. Maar waar de historici hun studies begrenzen tot specifieke data van historische gebeurtenissen, ga ik verder door aan te tonen waarom deze gebeurtenissen plaatsvonden op juist die data. Het is mijn zaak om het plan van God in de geschiedenis te openbaren en om aan te tonen dat God soeverein is en dat Hij weet waar Hij mee bezig is.

ANDERE TIJDSCYCLI VAN DE RICHTERS

Zoals ik al eerder vermeldde was Jefta de enige richter die Israël na een 18 jarige ballingschap van de Ammonieten verloste. In zijn onderhandelingen met Ammon zien we dat de Ammonieten het gevoel hadden dat zij het recht op het land Gilead hadden, dit omdat hun vaderen het land al bezaten voordat Israël het in bezit nam. Jefta weerlegde hun claim met het feit dat het 300 jaar geleden was dat Ammon dat gebied in bezit had (Richteren 11:26).

Deze 300 jaar is duidelijk niet een strikt chronologisch statement. Binnen dat landelijke dispuut kon niemand het schelen of Israël precies 300 jaar daar verbleef. Toch klopte het punt dat Jefta maakte. Onze chronologie laat in feite zien dat het precies 313 jaar geleden was dat Israël de Jordaan doorkruiste. Het land van Gilead was net voor deze doorkruising veroverd (Num. 32), nadat de Rubenieten aan Mozes dit land als erfenis vroegen. Met andere woorden, de stammen van Israël veroverde dat land net voor het jaar 2488. Jefta verloste Israël in het jaar 2801, oftewel 313 jaar later. Het volstaat om dit af te ronden tot 300 jaar, zoals Jefta al vermeldde. Het is eveneens genoeg om aan te tonen dat de tijd van ballingschap en vrede, zoals vermeld in Richteren, accuraat is. Samuël schreef het boek Richteren als een chronologische geschiedenis van Israël. In deze chronologie bevinden zich geen lange termijn “gaten”.

Een ander chronologisch statement wordt door de apostel Paulus in Handelingen 13:16-22 gemaakt. Hier zien we dat er een periode van 450 jaar wordt aangehaald, en door dit nauwkeurig te bestuderen zien we dat het inderdaad een precieze chronologisch statement is.

16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand en zei: Israëlitische mannen en u die God vreest, luister: 17 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met een machtige arm daaruit geleid. 18 En Hij heeft gedurende de tijd van ongeveer veertig jaar hun doen en laten verdragen in de woestijn. 19 En nadat Hij in het land Kanaän zeven volken uitgeroeid had, verdeelde Hij hun land onder hen door het lot. 20 En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel. 21 En van toen af vroegen zij om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, gedurende veertig jaar. 22 En nadat Hij hem had afgezet, verwekte Hij David voor hen tot koning; Hij gaf ook getuigenis van hem met de woorden: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar Mijn hart, die alles zal doen wat Ik wil.

In eerste opzicht lijkt Paulus te zeggen dat het 450 jaar was vanaf de tijd dat Jozua het land verdeelde tot de roeping van Samuël. Dit is echter onmogelijk. Israël ging in 2488 het land Kanaän binnen en het land werd in hun eerste rustjaar onder de verschillende stammen verdeeld (2495). De roeping van Samuël wordt binnen de Bijbel niet gedateerd, maar we weten dat hij in 2844 Saul als koning over Israël zalfde. Dit was slechts 349 jaar later.

Het was echter precies 450 jaar vanaf het doorkruisen van de Jordaan (2488) tot de wijding van Salomo’s tempel (2938). Dit laat zien dat Paulus Jozua rekende als een van de richters van Israël. Jozua richtte Israël ook, net zoals Mozes het volk voor hem had gericht. Maar waarom duurde de tijd van de richters helemaal tot de wijding van de tempel? Waren de richters niet ingewisseld door de koningen, te beginnen met Saul?

Dit probleem heeft ervoor gezorgd dat sommige tijdrekenaars de tijd van de richters ver voorbij de opgetekende jaren in het boek Richteren hebben berekend. Door dit te doen lopen ze vast met 1 Koningen 6:1, waar staat dat het 480 jaar duurde vanaf de uittocht tot aan het vierde jaar van Salomo. Als de tijd van de richters 450 jaar was, met haar einde bij Samuël, en we tellen hier 40 jaar van de regering van Saul erbij op, dan komen we uit op 500 jaar. Door nog eens de jaren van Davids regering erbij op te tellen brengt ons tot een totaal van 540 jaar. Daarom zou het vierde jaar van Salomo 543 jaar na het begin van de richters plaatsgevonden moeten hebben. Dit kon onmogelijk verzoend worden met 1 Koningen 1:6, waar staat dat Salomo’s vierde jaar 480 jaar na de uittocht aanving, ofwel 440 jaar na het doorkruisen van de Jordaan. Deze twee verklaringen laten een discrepantie van meer dan een eeuw zien.

De beste oplossing voor dit probleem is dat het 450 jaar was vanaf Jozua’s inwijding in 2488 tot de wijding van de tempel in 2938. Maar de vraag die dan bovenkomt is: Wat heeft de wijding van de tempel te maken met het einde van de tijd van de richters? Het eenvoudige antwoord is dat binnen het overkoepelende beeld van het Koninkrijk van God dat hier wordt weergegeven, de richters een tijd vertegenwoordigen waarin de mens geroepen werd om in de plaats van God te regeren. Zij worden geroepen om de wet van God te bekrachtigen, waarmee de rechtvaardigheid en vrede in het land werden verzekerd. De wijding van de tempel en de aanwezigheid van God die op dat moment de tempel vulde schilderde de persoonlijke regering van God Zelf af. Dus hoewel Israël al voor die tijd koningen had gehad, verschilden deze koningen qua doel niet van de richters. Hun autoriteit was uiteraard omvangrijker, maar toch werden zij nog steeds opgeroepen om de goddelijke wetten toe te passen in tegenstelling tot Gods directe regering.

Dus wanneer Paulus in zijn betoog de 450 jaar aanhaalt, kan het opgevat worden dat het met Samuël, koning Saul en koning David eindigde. Paulus probeerde het echter niet specifiek te laten eindigen met de roeping van Samuël. Het eindigde met de tijd toen God Samuël op liet staan om hem de tijden van de monarchieën te laten optekenen. Maar het werkelijke einde van dit alles was toen God Zelf, in het vierde jaar van Salomo, neerdaalde om Zijn tempel te bewonen en om het volk te regeren. Dit wordt nog duidelijker wanneer wij kijken naar de 390 jarige periode van “geen koning in Israël”.

390 JAAR: GEEN KONING IN ISRAËL

Het overzicht hieronder toont ons dat het 390 jaar duurde vanaf de eerste richter van Israël (Othniël, die in 2538 opstond) tot de liggende fundamenten van Salomo’s tempel (2928). Dit dateert de richters vanuit een iets ander perspectief dan die van Hand. 13:20. Het overzicht hieronder laat de vergelijking tussen de twee cycli zien.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-13-Img-1.png

 

De 390 jaarcyclus is belangrijk omdat het een tijd van voorbede was die God aan Ezechiël schonk in relatie tot het huis van Israël. We lezen in Ezechiël 4:4-5 het volgende,

4 En u, ga op uw linkerzij liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël. Zoveel dagen als u erop ligt, zult u hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ík leg u de jaren van hun ongerechtigheid op overeenkomstig het aantal dagen: driehonderdnegentig dagen dat u de ongerechtigheid van het huis van Israël dragen zult.

Ezechiël werd geroepen om 390 dagen voor het huis van Israël bemiddelaar op te treden als, waarbij elke dag een jaar van de geschiedenis van Israël voorstelde. Het was bedoeld als tijd van slavernij en verdrukking voor Israël, net zoals Ezechiël dit 390 dagen met zijn eigen lichaam afschilderde. Het was ingesteld als tijd waarin Israël “voedsel gebakken op uitwerpselen” zou eten, net zoals Ezechiël dit had gedaan. De priesters van Israël hadden het volk gevoed met het ware brood van Gods Woord, alleen hadden zij dit gemixt met hun eigen menselijke inzettingen (de “uitwerpselen”). Hun menselijke inzettingen (tradities) verontreinigden het Woord van God. Daarom profeteerde God door Ezechiël dat het huis van Israël spoedig 390 jaar van oordeel zou ondergaan, waarbij zij het Woord zouden moeten eten dat verontreinigd was door de inzettingen van mensen.

Het goede nieuws was dat de 390 dagen van Ezechiël, waarbij hij voedsel gebakken op uitwerpselen at, ten einde kwam. Toen hij ophield met het eten van dergelijk verontreinigd voedsel, profeteerde zijn daden dat ook het huis van Israël zou ophouden met het eten van menselijke inzettingen en vervolgens het ware Woord van God zou gaan eten, hetgeen niet verontreinigd is. In deze was Ezechiël een middelaar. Hij was geroepen om de prijs te betalen en om, als beeld van Christus, de ongerechtigheden van het volk te dragen. Zijn middelaarschap, geleidt door de Geest van God, bepaalde het oordeel voor het volk, maar het bepaalde eveneens de grenzen van dat oordeel tot 390 jaar – of, zoals wij zullen ontdekken, zeven cycli van 390 jaar. Maar dit was de lange termijn vervulling van deze profetie, van 745 v.Chr. tot 1986 n.Chr. Om deze lange termijncyclus te begrijpen moeten we eerst de voorafgaande cyclus begrijpen die ingesteld is in de tijd van de richters.

In de tijd van de richters had het volk 390 jaar lang geestelijk voedsel vermengd met  uitwerpselen gegeten. In die tijd was er geen koning in Israël en deed een ieder wat recht was in zijn ogen. Het was een wetteloze tijd. Gods Woord werd niet onderwezen. Men leefde bij de ingevingen van hun eigen dorre geweten, denkende dat zij voorzelf konden denken en waarin zij hun eigen menselijk bedachte morele codes volgden. Deze tijd eindigde met het leggen van het Fundament voor de tempel, want dat Fundament was Jezus. Toen Salomo dat Fundament legde sprak het van Jezus Christus, “Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus” (1 Kor. 3:11).

Jezus Christus is de ware Zoon van David. Hij is de enige en ware Koning. Dus de tijd van de richters, toen er geen koning in Israël was, eindigde niet met de monarchieën van David, Saul, of zelfs Salomo. Israël had geen ware Koning totdat het Fundament van de tempel was gelegd, hetgeen Jezus Christus voorstelde. Pas wanneer het Fundament in ons hart is gelegd kunnen we werkelijk geleidt worden door de Geest en weten hoe we Gods wetten in elke situatie perfect kunnen toepassen. Pas dan kunnen we ophouden met het volgen van de inzettingen van de mens – de vleselijke opvattingen – die God identificeert als uitwerpselen.

Met dit patroon van 390 jaar waarmee in de tijd van de richters “geen koning in Israël” wordt gedefinieerd, kunnen wij onze aandacht nu richten op een grotere vervulling van deze profetie dat ons terugbrengt naar onze huidige tijd. In het jaar 745 v.Chr. werd het huis van Israël in ballingschap gebracht en naar Assyrië gedeporteerd. Deze datum wordt bevestigd door de Assyrische Eponiemen Kalender, want zij tekenden in hun monumenten op dat de eerste Israëlische stammen (ten oosten van de Jordaan) 18 jaar na de beroemde zonsverduistering in 763 v.Chr. werden gedeporteerd. Dus de datum 745 v.Chr. wordt door welbekende astronomische data bevestigd en praktisch elke historicus stemt met deze datum in.

Met deze datum begon de Tijd van Oordeel voor het huis van Israël. Zoals het overzicht achter in dit boek aantoont was het zowel de tijd van benauwdheid van Jakob (d.i. zijn cycli van 210 jaar) als de tijd dat er “geen koning in Israël” was (d.i. zijn cycli van 390 jaar). Zoals ik al eerder aanhaalde profeteerde Hosea van “veel dagen” dat Israël zonder koning zou blijven (Hos. 3:4). In het volgende hoofdstuk zullen we de 210 jarige cycli van de tijd van Jakobs benauwdheid behandelen, maar nu moeten we ons focussen op de zeven cycli van 390 jaar, van 745 v.Chr. tot 1986 n.Chr.

Het profetische doel van een 390 jarige periode (of een meervoud hiervan) is ons tot het moment te brengen wanneer het Fundament van de tempel in ons hart gelegd wordt. Tot die tijd is het een periode van “uitwerpselen”, waarbij wij de menselijke inzettingen (tradities) eten die ons hart verontreinigen. Het oordeel van God over het huis van Israël was overduidelijk meer dan een eenmalige periode van 390 jaar. Vanwege deze reden hebben profetieleraren gedebatteerd over de bemiddelperiode van Ezechiël en hebben zonder veel succes de vervulling van de profetie gevonden.

Het antwoord kan gevonden worden als we gaan zien dat God een meervoud van 390 gebruikt om Zijn Woord te vervullen. Dit wordt eveneens bewezen door het feit dat deze 7 cycli van 390 jaar precies overeen komen met 13 perioden van 210 jaar van Jakobs benauwdheid. (Zie het overzicht achter in het boek.) Beide perioden beginnen in 745 v.Chr. en eindigen in 1986 n.Chr. – het 120e Jubeljaar vanaf Adam.

Toch eindigde het patroon van de 390 jaarcyclus van de richters met de legging van het fundament van de tempel in het vierde jaar van Salomo. Op dezelfde manier had in 1986 n.Chr. het fundament van een grotere tempel gelegd worden, als de Kerk hiertoe in staat was geweest onder haar zalving onder Pinksteren. Maar omdat zij dit niet kon, wijdde God een kleiner lichaam van overwinnaars om het fundament tien jaar later in 1996 te leggen, toen zij op 23 september 1996 het Jubeljaar verklaarden. Het Bijbelse precedent voor deze vertraging van tien jaar zullen we in de volgende twee hoofdstukken uitleggen.

Ten tijde van Salomo was de tempel van hout, stenen en kostbare materialen gemaakt. In onze tijd werkt God in ons, want wij zijn, Zijn tempel. Het 120e Jubeljaar was een cruciaal punt in de geschiedenis waarmee de tijd begon dat leidde naar de uitstorting van de Geest. De Geest van God vervulde ons niet op dat moment, maar het markeerde wel het begin van het aftellen naar het uitroepen van het Jubeljaar in de herfst van 1996. Dit markeerde op zijn beurt weer het begin van een ander countdown tot de herfst van 2006, dat 2520 jaar na de voltooiing van de tweede tempel was in 515 v.Chr. Over deze tempel profeteerde Haggai dat deze groter zou zijn dan die van Salomo’s tempel en dat God het (op een zeker moment) zou vervullen met Zijn heerlijkheid (Hag. 2:8-10).

Daniël 7:25 spreekt van “een tijd, tijden en een halve tijd” als tijdsduur waarbinnen het volk van God wordt vertreden voordat God hen de koninkrijken van de aarde geeft. In Openbaringen wordt deze tijd beschreven als zijnde 42 maanden (d.w.z. 42 x 30 = 1260 dagen). In Openbaringen 12:14 zien we dat “een tijd, tijden en een halve tijd” equivalent is aan de 1260 dagen die eerder in vers 6 worden aangehaald. Een “tijd” is dan of 360 dagen binnen korte termijn profetie of 360 jaren binnen lange termijn profetie. Tweemaal deze tijdsduur is 2520 dagen of zeven jaren. Binnen lange termijn profetie, waarbij elke dag een jaar voorstelt, refereert dit aan een tijdscyclus van 2520 jaar.

Het lijkt er sterk op dat de profetie van Haggai binnen deze lange termijn profetie na 2520 jaar vervuld kon worden. De naam van de profeet betekent “festival of feestdag”. Ten tijde van Ezra bemoedigde zijn woorden het volk om de tweede tempel na hun Babylonische ballingschap te voltooien. Omdat hij profeteerde dat de tempel groter zou worden dan Salomo’s  tempel – terwijl dit niet zo was – blijkt hieruit dat hij over een andere tempel sprak. Die tempel is gemaakt van levende stenen met een fundament van apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is (Efeze 2:20). Dit is de tempel waar God al tijden aan bouwt. Misschien kan de voltooiing van deze tempel in zekere zin in 2006 geschieden. Als dat het geval is dan zou het profetische equivalent van Haggai’s bediening zich van 2001 tot 2006 n.Chr. uitstrekken.

Haggai begon zijn bediening in het tweede jaar van Darius de Grote, koning van Perzië, wiens tweede jaar in de lente van 520 v.Chr. begon. Het kan zo zijn dat we in het jaar 2001 n.Chr. gaan zien dat God een nieuw soort bediening laat opstaan dat gezalfd wordt om het christelijke volk aan te moedigen om deze tempelbouw in 2006 n.Chr. te voltooien.

Het is significant dat de tempel van Salomo binnen zeven jaar voltooid werd en dat het interieur de volgende drie jaar daarop werd voltooid. 1 Koningen 7:13 zegt dat Salomo een bode stuurde om Hiram en Tyrus te halen om dit interieur te vervaardigen, namelijk de pilaren en de tempelvaten of spoelbekkens. Ons wordt niet verteld hoe lang dit werk duurde, maar het zal ongeveer zo’n  drie jaar in beslag hebben genomen. De wijding van die tempel vond in het jaar 2938 vanaf Adam plaats, hetgeen tien jaar was na het leggen van het fundament. Dit was eveneens 490 jaar nadat de heerlijkheid op de berg Sinaï neerdaalde en uiteindelijk over de ark van het verbond in de tabernakel van Mozes rustte. (2448 + 490 = 2938).

Met andere woorden, het lijkt erop dat het tempelbouwproject een patroon van tien jaar is. Dit kan een hedendaagse vervulling hebben binnen de tien jaar van 1996 tot 2006, waarbij het exact 2520 jaar na de voltooiing van de tweede tempel ten tijde van Ezra valt.

Sommigen zijn natuurlijk van mening dat God geïnteresseerd is in de bouw van een tempel op de Tempelberg in Jeruzalem, in de Orde van de tempel van Salomo. De Joden zullen er misschien in slagen om de moskee te verwoesten die op dit moment die plek bezet. Ze zullen er misschien wel in slagen om er een fysieke tempel te bouwen, dat volgens veel christenen bewoond zal worden door de antichrist. Maar zelfs als deze plannen verwezenlijkt zullen worden moeten we weten dat God niet langer meer in een huis van hout en steen woont. De apostel Paulus zegt ons heel duidelijk dat christelijke mensen de tempel van God zijn, want we lezen in 1 Kor. 3:16 en 17,

16 Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont? 17 Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten, want de tempel van God is heilig, en deze tempel bent u.

De profetie van Haggai over de heerlijkheid die de tempel vervuld kwam op de zevende dag van het Loofhuttenfeest tot hem. Haggai 2:1 zegt dat het “de eenentwintigste dag van de zevende maand” was (Nieuwe Bijbelvertaling & King James Version). Misschien verwachtte hij en het volk wel dat de heerlijkheid van God de volgende dag de tempel zou vervullen, want dat was de laatste en grootste dag van het feest. Uiteraard gebeurde dit niet. Die tempel is nooit verheerlijkt. Deze profetie ging over een betere tempel, gemaakt van levende stenen. Wij zijn van mening dat de heerlijkheid van God nooit meer een tempel van hout en steen zal bewonen, dit omdat Hij in Zijn volk een beter huis heeft gevonden.