God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Bijlage 1: Het dateren van de Jojachins ballingschap naar Babylon

In het jaar 2884 vanaf Adam stierf Saul. Jojachin werd 414 jaar later als balling naar Babylon gevoerd, in het jaar 3298. Om te bewijzen dat deze gebeurtenissen een tussentijd van 414 jaar hadden, moeten we bewijzen dat Jojachin inderdaad in 3298 in ballingschap ging.

In hoofdstuk 2 zagen we dat Israël in het jaar 2488 onder Jozua de Jordaan doorkruiste, Kanaän in. Vanaf dat moment begon hun Jubeljaarkalender, want God had Israël in Leviticus 25:2-8 het volgende opgedragen,

2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer u gekomen bent in het land dat Ik u geven zal, dan moet het land rust krijgen, een sabbat voor de HEERE. 3 Zes jaar mag u uw akker bezaaien, zes jaar mag u uw wijngaard snoeien en de opbrengst ervan inzamelen. 4 Maar in het zevende jaar moet het voor het land sabbat zijn… 8 Verder moet u voor uzelf zeven sabbatsjaren tellen, zeven keer zeven jaar, zodat de perioden van de zeven sabbatsjaren negenenveertig jaar voor u zijn.

Met andere woorden, hun intrede in het land zou het moment zijn waarop hun Jubeljaarkalender zou beginnen, waarbij zij zes jaar lang de velden mochten bezaaien en de wijngaarden mochten snoeien, maar zij het zevende jaar moesten rusten. Het Jubeljaar ving aan nadat de zeven sabbatrustjaren voltooid waren. Hieronder vind u een overzicht van de 17 Jubeljaarcycli vanaf het doorkruisen van de Jordaan tot het visioen van Ezechiël, dat hij 14 jaar na de val van Jeruzalem ontving.

Secrets-Of-Time-Dutch-Appendix-1-Img-1.png

Merk op dat het 16e Jubeljaar in 623 v.Chr. plaats vond, oftewel 3272 jaar vanaf Adam. De profeet Ezechiël helpt ons met het invullen van de details wat betreft de 17e Jubeljaarcyclus, want hij dateert de gebeurtenissen en visioenen naar het jaar van de ballingschap van Jojachin. Ezechiël 1:1-2 zegt ons,

1 In het dertigste jaar [van de Jubeljaarcyclus], in de vierde maand, op de vijfde van de maand, toen ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar was, gebeurde het dat de hemel geopend werd en ik visioenen van God kreeg te zien. 2 Op de vijfde van de maand – het was het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin.

In het dateringsysteem van Ezechiël zien we dat het vijfde jaar van Jojachin, “het dertigste jaar” van een bepaald jaar was (Ez. 1:1-2). Vele schrijvers hebben zich afgevraagd wat dit mocht betekenen. Sommige zijn van mening dat dit het dertigste jaar van Ezechiël was, anderen hebben echter een meer geloofwaardige verklaring. Zij zeggen dat het, het dertigste jaar van de 17e Jubeljaarcyclus was. Wij zullen aantonen dat dit ook het geval is.

Als u een blik werpt op het overzicht op de volgende pagina, dan ziet u hoe deze jaren zijn uitgelijnd. De bovenste lijn bestaat uit de jaren van de Jubeljaarcyclus. Merk op dat het dertigste jaar gelijk loopt met het vijfde jaar van de ballingschap van Jojachin (de onderste lijn). Wij zien eveneens de jaren van koning Zedekia, die Nebukadnezar als vervanger van Jojachin op de troon plaatste (2 Koningen 24:8-18). Zedekia begon al snel te regeren nadat Jojachin was afgezet, maar dat jaar was echter al toegeschreven aan Jojachin. Het eerste regeringsjaar van Zedekia was in wezen dus het tweede jaar van de regering van Jojachin. Daarom verschillen deze lijnen licht van elkaar.

Jeremia zou Jeruzalem aan het begin van het 35e jaar van de Jubeljaarcyclus (bovenste lijn) opgeroepen hebben om een rustjaar uit te roepen (Jer. 34). Dit geschiedde in de herfst van 589 v.Chr. Een paar maanden later, in de tiende maand van de Hebreeuwse kalender (januari 588 v.Chr.) begon het Babylonische leger met het bezetten van Jeruzalem. Dit was ongeveer drie á vier maanden in het 35e jaar van de Jubeljaarkalender, maar zoals wij dit tegenwoordig berekenen, was het nu het begin van 588 v.Chr.

De belegering ging van 588 tot 587 v.Chr. door en de stad werd ten slotte in augustus van 586 v.Chr. verslagen. Volgens Hebreeuwse berekening werd de stad op de tiende van Ab verslagen, ongeveer zes weken voor het einde van het 37e jaar van de Jubeljaarcyclus.

Vanaf hier moeten wij de tijd erg nauwkeurig gaan bestuderen, anders raken we in de war. Ezechiël 40:1 zegt ons dat de profeet een geweldig visioen van een grote tempel had en dit visioen wordt in de laatste hoofdstukken van Ezechiël beschreven. Dit visioen wordt erg nauwkeurig gedateerd.

1 In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, aan het begin van het jaar [de zevende maand], op de tiende van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad was verslagen, op diezelfde dag was de hand van de HEERE op mij en bracht Hij mij erheen.

Het visioen werd hem op de tiende dag van de zevende maand, de Verzoendag (Lev. 23:27), geschonken. Eveneens zegt hij dat het, het 14e jaar na de val van Jeruzalem was. Jeruzalem viel in augustus van 586, aan het eind van het 37e jaar van de Jubeljaarkalender die Ezechiël gebruikte. Daarom was het 37e jaar volgens Hebreeuwse berekening technisch gezien het eerste jaar nadat de stad verslagen was. Zie in het overzicht hoe de jaren uitgelijnd zijn. Het visioen van Ezechiël geschiedde aan het begin van het 14e jaar nadat de stad verslagen was. Het visioen vond in feite exact op de Verzoendag van dat jaar plaats, hetgeen eveneens het 17e Jubeljaar was.

Het 17e Jubeljaar vond volgens onze moderne rekenmethode in de herfst van 574 v.Chr. plaats, hetgeen net iets meer dan 12 jaar na de val van Jeruzalem is (augustus 586 v.Chr. tot september 574 v.Chr.). Maar volgens Hebreeuwse berekeningen waren dit in wezen 14 jaren, want de stad viel net aan het eind van het eerste jaar en het visioen van Ezechiël vond aan het begin van het 14e jaar plaats. Volgens onze hedendaagse tijd, want zo rekenen wij nu, geschiedde deze gebeurtenissen 12 jaar en slechts 2 maanden van elkaar af.

Wanneer wij zien dat het visioen van Ezechiël nauwkeurig op het 17e Jubeljaar gedateerd is, komt tot uiting dat de profeet het Jubeljaarkalender aanhield. Dus het “dertigste jaar” in Ezechiël 1:1 refereert aan het dertigste jaar van de Jubeljaarcyclus en het plaatst zich op een lijn met het vijfde jaar van de ballingschap van Jojachin. Wanneer we eenmaal begrijpen hoe wij het Jubeljaarkalender kunnen uitlijnen met de gebeurtenissen in die tijd, is het relatief eenvoudig om te zien dat de roep van Jeremia om een rustjaar uit te roepen aan het begin van het 35e landrustjaar plaats vond. Enkele maanden later begon de Babylonische belegering, omdat het volk niet naar God had geluisterd.

Secrets-Of-Time-Dutch-Appendix-1-img-2.png

Wij kunnen onze data eveneens dubbel checken. Herinner dat wij u op pag. 45 vertelden van de zonsverduistering die op 15 juni 763 v.Chr. vanuit Ninevé zichtbaar was en dat 90 jaar voor deze verduistering het jaar was dat koning Achab stierf (853 v.Chr). Historici zeggen eveneens dat Jojachin in het jaar 597 v.Chr. in ballingschap ging. Zijn ballingschap vond dus 256 jaar na de dood van koning Achab plaats (853 – 597 = 256).

Wij kunnen onze data dubbel checken door deze zelfde tijdsperiode uit te werken met gebruik van de jaren vanaf Adam. In hoofdstuk 2 toonden wij aan dat Achab 3042 jaar na Adam stierf en dat 3042 vanaf Adam een equivalent van 853 v.Chr. voor onze moderne kalender is. Door de Jubeljaarkalender te gebruiken zien wij dat als wij 256 jaar aan het jaar 3042 (de dood van Achab) toevoegen, wij kunnen concluderen dat de ballingschap van Jojachin in 3298 jaar vanaf Adam begon.

853 – 597 v.Chr. = 256 jaar (moderne kalender)

3042 – 3298 = 256 jaar (jaren vanaf Adam)

En door dus eenvoudig rekenkundige en welbekende historische data te gebruiken, weten wij niet alleen de exacte datum van de ballingschap van Jojachin en de val van Jeruzalem, maar kunnen wij eveneens bewijzen in welk jaar van de Jubeljaarcyclus deze gebeurtenissen plaatsvonden.