God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate
2024 Tabernacles Conference
October 18-20! Click banner for details

Hoofdstuk 14: Beproeving en de tijd van benauwdheid van Jakob

Over het algemeen wordt er geleerd dat de wereld zeer spoedig een tijd zal gaan ervaren dat de “grote verdrukking” genoemd wordt. Sommigen leren dat dit een periode van zeven jaar zal zijn; anderen zeggen de helft ervan. Deze theorieën gaan normaliter gepaard met speculaties of de “opname” of “wegrukking” zal aanvangen aan het begin, in het midden of aan het einde van de zeven jaar. Deze theorieën beginnen praktisch allemaal met de aanname dat Jezus aan het begin of in het midden van de 70e week van Daniël (d.w.z. een rustjaarcyclus) stierf en dat door de kruisiging “Gods tijdsklok stop werd gezet”. Door deze theorie moet die 70e week, of ten minste de helft hiervan, nog ergens in de toekomst vervuld worden, bekend als “de grote verdrukking”.

In voorgaande hoofdstukken hebben we al gezien dat de kruisiging van Jezus precies aan het einde van de 70 weken van Daniël geschiedde. Dit wordt bevestigend bewezen door de erkende Perzische geschiedenis, want we weten dat Ezra door koning Arthahsasta I van Perzië in het zevende jaar van zijn regering naar Jeruzalem is gezonden (Ezra 7:7).  Astronomische berekeningen van maansverduisteringen die tijdens de regering van Darius I zijn opgetekend bevestigen de datering van deze Perzische koningen, en nu we exact weten hoe lang elke koning heeft geregeerd, kunnen we met zekerheid zeggen dat het zevende jaar van Arthahsasta in de lente van 458 v.Chr. begon. Op dat moment begon Ezra aan zijn reis naar Jeruzalem, waar hij het priesterschap reinigde en de offers aan het einde van de 76 reinigingsjaren bracht. (Het was 76 jaar vanaf het edict van Kores die Zerubbabel aanstelde tot aan het edict van Arthahsasta die Ezra naar Jeruzalem zond.)

Zo zien wij dus dat de 70e week van Daniël zich uitstrekte van 26 tot 33 n.Chr. Het dienstwerk van Jezus begon exact in het midden van die week, in de herfst van 29 n.Chr., met Zijn doop op de Verzoendag. De kruisiging vond in de laatste week plaats, in de lente van 33 n.Chr., hetgeen precies 490 jaar na de reis van Ezra naar Jeruzalem was. Met zulke harde bewijzen in de hand kunnen we met feitelijke zekerheid zeggen dat de periode van Daniëls 70 weken in 33 n.Chr. voltooid werd en dat er voor een toekomstige vervulling geen “laatste week” overblijft.

Gods klok is niet op de een of andere manier gestopt. Mag ik u herinneren aan de zaken die de profetieleraren in 1948 verkondigden toen de Israëlische staat werd gevestigd? Dit had de tijd moeten zijn waar de verdrukking zou beginnen. In 1948 zou de wegrukking (opname) “elk moment” kunnen plaatsvinden. Dit gebeurde niet. De verdrukking zou meteen moeten beginnen en zeven jaar lang moeten duren. Het zou moeten eindigden met een massale bekering van 144.000 Joden, die meteen zendeling zouden worden en het woord zouden verkondigen aan een wereld vol mensen die Christus toch niet zouden aannemen omdat de Heilige Geest dan al van de aarde was weggenomen! Niets van dit alles heeft plaats gevonden.

Er was in 1948 natuurlijk wel een oorlog gaande tussen de Israëli’s en hun Arabische buren, waardoor het leek dat deze opvatting op waarheid berustte. Maar de wegrukking vond niet plaats en de Israëli’s wonnen de oorlog zonder zich eerst tot Christus te moeten bekeren. In de eerste maanden van de oorlog begon de voorafgaande verdrukking in het diskrediet te raken. De positie van de “midden-verdrukking” begon populairder te worden toen men begon te speculeren dat de wegrukking aan het einde van 1952 zou aanvangen. Maar 3½ jaar ging voorbij en er vond geen wegrukking plaats. De oorlog kwam ten einde, de Joden bleven onbekeerd en de wereld ontving geen de evangelisatie door Joodse zendelingen naar de ordening van Paulus.

Aan het einde van 1955, bij de voltooiing van de zeven jaar na 1948, waren er veel leraren die een flinke flater geslagen hadden, hun onderwijzingen waren echter inmiddels al zo in de gedachte van het christendom geïntegreerd dat zij in staat waren om zich te herstellen. Zij vertelde het volk dat hun doctrines wel correct waren, maar dat zij simpelweg naast de timing zaten. Maar weinig mensen dachten eraan om het fundament van hun profetische opvattingen te herexamineren om na te gaan of hun aannames misschien wel onjuist waren.

DE PROFETIE VAN JEREMIA

De profeet Jeremia profeteerde over “een tijd van benauwdheid voor Jakob” in termen van gevangenschap van Juda en Israël. Dit was klaarblijkelijk een lange termijn profetie, want in de tijd van Jeremia was Israël alreeds naar Assyrië gedeporteerd en Juda stond op het punt om naar Babylon gedeporteerd te worden. Jeremia 30:3-9 zegt,

3 Want zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik een omkeer zal brengen in de gevangenschap van Mijn volk, Israël en Juda, zegt de HEERE, en Ik hen zal terugbrengen naar het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het in bezit nemen. 4 Dit zijn de woorden die de HEERE gesproken heeft tot Israël en tot Juda. 5 Want zo zegt de HEERE: Een schrikwekkende stem hebben wij gehoord, angst is er, geen vrede. 6 Vraag toch en zie of een man baren kan? Waarom heb Ik dan iedere man gezien met zijn handen op zijn heupen als een barende vrouw, en waarom zijn alle gezichten lijkbleek weggetrokken? 7 Wee! Want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden. 8 Want op die dag zal het geschieden, spreekt de HEERE van de legermachten, dat Ik zijn juk van uw nek zal breken en uw banden zal verscheuren. Vreemden zullen zich niet meer door hem laten dienen, 9 maar zij zullen de HEERE, hun God, dienen, en hun Koning David, Die Ik hun zal doen opstaan.

Jeremia spreekt over deze tijd van benauwdheid als zijnde een tijd van baren, “als een barende vrouw” (vs. 6). Binnen de Schrift is dit een vaak terugkomend thema en het kan zeker op meerdere situaties toegepast worden. Onze focus ligt nu op de tijd van benauwdheid van Jakob, want hierbij moeten we teruggaan naar de man Jakob, want zijn barensnood zet voor zijn nakomelingen een profetisch patroon op nationaal en wereldwijde vervulling neer.

DE EERSTE TIJD VAN 21 JAAR VAN BENAUWDHEID VAN JAKOB ONDER LABAN

Jakob had twee tijden van benauwdheid. Beiden duurden 21 jaar. Zijn eerste tijd van benauwdheid begon toen hij voor Ezau naar Haran vluchtte, waar hij gedurende 20 jaar voor zijn oom Laban werkte (Gen. 31:41). Dit was een tijd van fysieke arbeid. Als wij bij deze tijd zijn reistijd, samen met de tijd waarin hij op Rachel verliefd werd, optellen is het veilig om te zeggen dat het een totaal van 21 jaar betreft.

Het boek van de Oprechte is wederom erg behulpzaam om het hele verhaal te overzien, daar het interessante details vermeldt, die Genesis niet vermeldt. In de tijd van de Bijbel was het gebruikelijke om een man een bruidschat te geven voordat hij een vrouw ging verloven. Het is daarom onwaarschijnlijk dat Izak Jakob geen bruidschat heeft gegeven voordat hij naar Haran vluchtte. Toch zien we dat Jakob platzak in Haran arriveerde en als bruidschat voor Laban moest werken. Jasher 29:30-38 zegt ons waarom Jakob zonder geld kwam te zitten.

30 En toen Izak Jakob toegesproken had en hem gezegend had gaf hij hem vele geschenken, samen met zilver en goud, en hij stuurde hem weg… en Jakob was zevenenzeventig jaar toen hij vertrok uit het land Kanaän naar Berseba. 31 En toen Jakob op weg was naar Haran riep Ezau zijn zoon Elifaz bij zich en sprak in het geheim met hem, zeggende: “Haast u, neem het zwaard in uw hand en ga Jakob achterna en haal hem in, verschuil je voor hem en dood hem met het zwaard in de bergen en neem al zijn bezittingen mee terug naar mij…” 36 En Elifaz naderde Jakob en antwoordde hem zeggende: “Zo heeft mijn vader mij opgedragen te doen en daarom zal ik niet afwijken van de bevelen van mijn vader;” en toen Jakob zag dat Ezau hem de opdracht had gegeven om geweld te gebruiken naderde hij Elifaz en smeekte hem zeggende: 37 “Alles wat ik bezit en dat mijn vader en moeder mij gegeven hebben, neem het tot u en verlaat mij, dood mij niet, en laat deze daad u aanrekent worden als een daad van rechtvaardigheid.” 38 En de Heere zorgde ervoor dat Jakob genade vond in de ogen van Elifaz, de zoon van Ezau, en zijn mannen, en zij verhoorde de stem van Jakob en lieten hem in leven, en Elifaz en zijn mannen namen al het bezit van Jakob in beslag, tezamen met het zilver en goud dat hij mee had genomen uit Berseba; ze lieten niets achter.

Omdat Jakob als een stumper in Haran arriveerde sloot hij een deal met Laban om zeven jaar voor hem te werken als bruidschat voor Rachel. Na die zeven jaar bedroog Laban hem door Lea te verwisselen voor Rachel. (Jasher zegt dat Laban dit kon doen omdat het tweelingzussen waren en omdat ze gesluierd waren.) Jakob was kwaad toen hij hier de volgende morgen achter kwam, maar dit haalde niets uit, want Lea was nu geen maagd meer. Het excuus van Laban was dat het gebruikelijk was om eerst de oudste dochter weg te geven. Wanneer Jakob beloofde om nog eens zeven jaar voor hem zou werken, dan mocht hij ook Rachel hebben. Jakob stemde hiermee in, dus was er kort na het eerste huwelijk een tweede huwelijk. Toch was zijn zevenjarige “benauwdheid” inmiddels verdubbeld tot een totaal van veertien jaar.

In die eerste zeven huwelijksjaren met Lea en Rachel, kreeg Jakob vier zonen van Lea: Ruben, Simeon, Levi en Juda. Rachel schonk hem niets. In de strijd om meer zonen schonk Rachel Jakob haar slavin als vrouw om kinderen voor haar voort te brengen. Om niet overtroffen te worden schonk Lea ook haar slavin aan Jakob. Zodoende had Jakob uiteindelijk vier vrouwen en twaalf zonen.

Uiteindelijk bracht Rachel haar eerste zoon voort, Jozef. Jakob was toen 91 jaar oud (Jasher 31:21). Dit was het einde van de 14 jaar van “benauwdheid”. Jakob was nu klaar om terug naar huis te keren, maar Laban praatte hem om, om nog een rustjaarcyclus bij hem te blijven (zes arbeidsjaren). Ten slotte keerde Jakob in het 21e jaar terug naar Kanaän, nadat hij drie rustjaarcycli voor Laban gewerkt had.

Dit was de eerste “tijd van benauwdheid voor Jakob”. Het was een diensttijd als slaaf gedurende drie rustjaarcycli. Deze tijd van slavernij kan dus direct gekoppeld worden aan de tijd van slaven. Ons wordt niet vertelt of Laban Jakob in het zevende en veertiende jaar vrij liet. Vanuit de tekst lijkt het erop dat hij niet vrijgelaten werd, omdat ons gezegd wordt dat Jakob twee keer zeven jaar voor Laban moest werken. Dit kan echter ook puur semantiek zijn. Uiteindelijk, na zes jaar arbeid, verlaat Jakob Laban aan het einde van de derde werkweek. Dit duidt erop dat de sabbatrustjaren al bekend waren en zelfs in zekere zin ten tijde van Jakob al gehouden werden. Exodus 21:2 zegt,

2 Wanneer u een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij zes jaar dienen, maar in het zevende mag hij zonder te betalen als vrij man vertrekken.

Wanneer wij nauwkeurig gaan kijken naar de chronologie van Jakobs tijd van slavernij, dan zien wij dat hij op 77 jarige leeftijd naar Haran ging, dit was het jaar 2185. Het jaar daarvoor (2184) was het 312e rustjaar vanaf Adam. Vierenveertig Jubeljaren waren voorbij gegaan en het jaar 2184 was het vierde rustjaar binnen de 45e Jubeljaarcyclus. Na 20 dienstjaren verliet Jakob Laban in het jaar 2205. Dit was het zevende rustjaar dat leidde tot het 45e Jubeljaar die in dat jaar in de herfst zou aanbreken.

Maar hier houdt het verhaal niet op. Zoals we snel zullen zien heeft het getal 21 te maken met het overschrijden van zondigheid of zonde, ofwel de volledige reikwijdte van de zonde. Voor 21 jaar ging God met de huichelachtige natuur van Jakob om voordat Hij hem verloste uit de slavernij. Op zijn terugreis naar Kanaän worstelde hij met de engel bij Pniël (Gen. 32:24-31) en verkreeg hij de naam “Israël” om zo zijn nieuw gevonden openbaring over de soevereiniteit van God aan te duiden. Dit stelde Jakobs hartsverandering en “nieuwe natuur” voor. Het feit dat deze gebeurtenis zich tijdens een rustjaar voordeed dat leidde tot een Jubeljaar maakt het zeer interessant als patroon-setter, met daarbij zelfs implicaties voor onze tijd.

Vanaf Pniël ging Jakob naar Sukkoth (“hutten”, d.w.z. Loofhuttenfeest), waar hij anderhalf jaar verbleef (Jasher 33:4). Met andere woorden, Jakob verbleef in Sukkot gedurende de rest van het 49e jaar van de Jubeljaarcyclus, met daarbij ook het volgende jaar, dat het eigenlijke Jubeljaar was. Dit is het patroon van hoe wij zelf, na onze eigen tijd van benauwdheid en slavernij onder Babylon, Gods rust moeten ingaan. We moeten God erkennen als soeverein en Hem dienen totdat de bestemde tijd voor het Jubeljaar en de vervulling van het Loofhuttenfeest nadert.

Het hoogtepunt van het verhaal deed zich voor toen God Jakob opdroeg om naar Bethel terug te keren. Het verhaal wordt in het 35e hoofdstuk van Genesis verteld, maar Jasher geeft ons de exacte timing,

3 En toen Jakob negenennegentig jaar oud was vertrok hij naar Bethel, en Jakob en zijn zonen en heel het volk dat met hem was verbleef in Bethel in Luz, en daar bouwde hij een altaar voor God die daar aan hem verscheen, en Jakob en zijn zonen bleven zes maanden in Bethel. 

De eerste keer was hij op 77e jarige leeftijd naar Bethel gegaan, toen hij op doorreis was naar Laban. Daar kreeg hij zijn beroemde droom over de engelen van God die neerdaalden en weer opvoeren. In die tijd had hij olie over de steen die hij als kussen had gebruikt gegoten. In de studie over typen en afschaduwen was dit Jakobs Pinksteren. Maar 22 jaar later, toen Jakob 99 was, droeg God hem op om terug te keren naar Bethel (Gen. 35:1). Dit keer richtte hij een stenen gedenkteken op en “goot er een plengoffer over uit en goot er olie over” (Gen. 35:14). Dit is een afschaduwing van het Loofhuttenfeest – iets veel groter dan Pinksteren – waarbij een drankoffer (plengoffer) op al de zeven dagen werd uitgegoten (Lev. 23:37).

Deze gebeurtenissen zijn significant, want 22 is in Bijbelse numerologie het getal van Licht. (Het woord licht komt bijvoorbeeld in het evangelie van Johannes 22 keer voor). De Bijbel gebruikt het getal 21 om een tijd van slavernij onder de zonde aan te duiden voorafgaand aan de grote verlossing dat aangeduid wordt door het getal 22. Het toont een vooruitgang aan wanneer wij verschuiven van de van arbeid en slavernij in dit zondige vlees naar de laatste uitstorting van Zijn verheerlijkte Licht, waarbij ons lichaam zal worden veranderd tot Zijn evenbeeld, net zoals Jezus overkwam bij Zijn verheerlijking (transfiguratie) op de berg.

De getallen 21 en 22 zijn de basis van de benauwdheid en verlossing van Jakob. Door deze getallen met 10 te vermenigvuldigen zien we dat de kinderen van Israël twee tijden van benauwdheid van 210-220 jaar binnen lange termijn profetie hebben ervaren. Zoals we zullen zien werd het huis van Israël in lange tijd van slavernij gebracht, 2520 jaar (12 x 210 jaar). De betekenis en het doel van deze lange termijncycli moet gezien worden in het licht van hun basisbetekenis in de getallen 21 en 22. Daarom is het ons tot voordeel wanneer wij een korte studie over deze getallen doen voordat wij doorgaan met het tweede termijn van 21 jaar van de benauwdheid van Jakob.

HET GETAL 21: HET OVERSCHREIDEN VAN ZONDIGHEID OF ZONDE

Het getal 21 is de helft van 42, dat door heel het boek Openbaringen met beproeving wordt geassocieerd (zie Op.11:2). De betekenis van het getal 21 wordt in Romeinen 7:13 gedefinieerd, waar de uitdrukking “uitermate zondig” uit 21 Griekse letters bestaat. Dit is in zichzelf nog niet significant. Toch zien we eveneens dat de Bijbel 21 zonden van Israël opsomt, vanaf haar verlossing uit Egypte tot het doorkruisen van de Jordaan. Het is de tijd van “de Kerk in de woestijn” (Hand.7:38). De 21 zonden zijn als volgt:

1. Ex. 14:10-12 bang bij de Rode Zee
2. Ex. 15:23-24 morren bij Mara
3. Ex. 16:1-3 morren in de woestijn
4. Ex. 16:19-20 manna tot de volgende morgen bewaren
5. Ex. 16:27-28 manna op de sabbat vergaren
6. Ex. 17:1-4 morren bij Rafidim
7. Ex. 32:1-10 aanbidden van het gouden kalf
8. Lev. 10:1-2 vreemd vuur aanbieden
9. Lev. 24:10-14 godslastering
10. Num. 11:1-3 klagen bij Tabera
11. Num. 11:4-35 de begeerte om vlees te eten
12. Num. 12:1-15 het huwelijk van Mozes in twijfel trekken
13. Num. 14:1-11 weigeren om Kanaän binnen te gaan
14. Num.14:40-45 proberen Kanaän binnen te gaan zonder Gods zegen
15. Num. 15:32-36 takken verzamelen op de sabbat
16. Num.16:1-35 de opstand van Korach
17. Num. 16:41-50 morren
18. Num.20:1-6 samenspannen tegen Mozes
19. Num. 20:7-12 Mozes die twee keer de rots slaat
20. Num. 21:4-9 klagen over het manna
21. Num. 25:1-9 hoererij met de Moabieten

In 2 Tim. 3:2 vinden we een vergelijkbaar voorbeeld waar Paulus 21 zonden opsomt, waarmee hij de zonden karakteriseert die binnen de Nieuwtestamentische “Kerk in de woestijn” gevonden wordt. Het enige verschil is dat de Nieuwtestamentische Kerk gedurende 40 Jubeljaar heeft rondgedoold, in plaats van de eigenlijke 40 jaar. Paulus benoemt 21 zonden tegen hen, net zoals Mozes in zijn tijd 21 zonden tegen Israël optekende.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-14-Img-1-table.png

Al deze zonden zijn natuurlijk symptomen van de menselijke natuur sinds de eerste zonde van Adam. De mensheid heeft onder de slavernij van de aarde gearbeid sinds God hen voor de zonde van Adam aan de aarde verkocht. Voor bijna 6000 jaar zijn wij onderworpen aan de dood en we naderen nu de eerste Grote Rust van de Schepping, waarbij, volgens de wet uit Exodus 21:2 de eerste Grote Vrijlating uitgeroepen zal worden.

Na het jaar van Vrijlating zal er een mogelijkheid aanbreken om terug te keren tot onze Meester om onze oor aan Zijn Deur te boren. Ex. 21:5-6 zegt,

5 Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man vertrekken, 6 dan moet zijn meester hem bij de rechters brengen. Hij moet hem bij de deur of de deurpost brengen. Zijn meester moet dan met een priem zijn oor doorboren. Zo zal hij hem voor eeuwig dienen.

Jezus zei: “Ik ben de Deur” (Joh. 10:9). Wanneer iemand Zijn stem hoort, dan worden zijn oren geopend (gesymboliseerd door de priem die een gat in zijn oorlel maakt). Zij die Zijn stem horen en aan de roep gehoorzaam zijn, mogen komen en in Gods huis verblijven. Dit is de roep van het Loofhuttenfeest, waarbij men het huis moet verlaten (vleselijke tenten) en in zal gaan in het Huis dat niet met handen is gemaakt (2 Kor. 5:1-4).

Dit deed Jakob ook toen hij terugkeerde naar Bethel, “Huis Gods”. In het rustjaar werd hij vrijgelaten, maar hij keerde terug naar Bethel om de profetische wet van God te vervullen. Zijn terugkeer toonde aan dat de wet van God op zijn hart geschreven was en dat hij God wilde dienen, niet omdat dit nu eenmaal zo hoort, maar omdat hij dit verlangde. Dit openbaarde zowel een nieuwe natuur als het feit dat hij in volle overeenstemming was gekomen met God en Zijn wet. Dit alles is onderdeel van het getal 22, want Jakob keerde na 22 jaar terug naar Bethel.

Dit is de symboliek van het getal 22, het getal van licht. Het volgt op het getal 21, net zoals wij, zoals Jakob, 21 jaar arbeiden en dan vrijgelaten worden om Zijn huis binnen te gaan om Hem voor altijd te dienen en om, als mede-erfgenamen met Christus, te delen in Zijn erfenis. Het is niet de bevrijding van God, maar de bevrijding van de zonde, zodat wij Hem in volmaakte gehoorzaamheid en harmonie mogen dienen, met Zijn karakter en Zijn plan voor de schepping.

Het is belangrijk dat wij de volgorde van gebeurtenissen en de daarbij horende symboliek en de wet uit Exodus 21, waar het allemaal op gebaseerd is, begrijpen. Wij keren nu terug naar de studie over het leven van Jakob, zodat wij deze tweede “tijd van benauwdheid van Jakob” kunnen begrijpen en kunnen gaan zien hoe dit als patroon neergezet is voor wereldgebeurtenissen in latere tijden.

DE TWEEDE TIJD VAN 21 JAAR VAN BENAUWDHEID VAN JAKOB

De tweede tijd van benauwdheid van Jakob begon toen de jaloerse broers van Jozef, Jozef als slaaf aan Egypte verkochten. De broers bedekten hun sporen door zijn veelkleurige gewaad te dopen in het bloed van een geit, zodat hun vader zou denken dat hij door wilde dieren verscheurd was. Jakob rouwde 21 jaar over zijn verloren zoon voordat God hen ten slotte weer samenbracht. Deze 21 jaar was Jakobs tweede tijd van benauwdheid. Maar laten we eerst de tijdsperiode van 21 jaar vaststellen, voordat we de eigenlijke gebeurtenissen gaan bestuderen om te zien hoe deze van latere tijden profeteren.

Genesis 37:2 zegt ons dat Jozef 17 jaar oud was toen hij zijn profetische dromen kreeg, waardoor zijn broers erg kwaad op hem werden. Jakob had een veelkleurig gewaad voor hem gemaakt. In die dagen was het gebruikelijk voor een vader om een heldere, veelkleurige jas te schenken aan de zoon die het geboorterecht zou beërven, zodat iedereen kon zien dat het die zoon in kwestie was. Uiteraard waren de broers van Jozef erg jaloers, maar ook kwaad op hem, omdat zij ouder waren en zij merkten dat Jakob aan hen voorbij ging omdat Jozef de eerstgeboren zoon van Rachel was. In hun ogen was dit volkomen onrechtvaardig.

De oudste zonen hadden zich daarnaast ook ten schande gemaakt, omdat Ruben gediskwalificeerd was vanwege het verontreinigen van zijn vaders bed (Gen. 35:22; 1 Kron. 5:1). De volgende twee zonen, Simeon en Levi, werden vanwege hun gewelddadigheid gediskwalificeerd (Gen. 34:30; 49:5-6). In plaats van een berouwvolle houding te hebben, waren zij het oneens met hun vader en projecteerden zij hun boosheid op Jozef. Vervolgens begon Jozef het gezin te vertellen over profetische dromen, waarin al zijn broers zich neerbogen voor hem en hem dienden. Dit was de druppel. Toen zij de kans kregen, verkochte zij hem als slaaf aan Egypte.

Genesis 37:2 zegt dat Jozef 17 jaar was toen hij de profetische dromen kreeg. Het boek van de Oprechte zegt ons dat Jozef net 18 was geworden toen hij in Egypte arriveerde en als slaaf aan Potifar werd verkocht. Na een korte tijd bij Potifar werd hij vals beschudigd voor verkrachting en moest hij de gevangenis in. Daar verbleef hij twaalf jaar, tot de leeftijd van 30 jaar (Gen. 41:46), waarna hij de dromen van de farao interpreteerde. Vervolgens werd hij minister-president van Egypte.

Merkwaardig genoeg zond Jozef toen niet meteen een bericht naar zijn vader om hem te laten weten dat hij levend en wel was. Voor nog eens negen jaar stond hij het toe dat zijn vader dacht dat hij dood en voor altijd verloren was. De eerste zeven jaar waren jaren van overvloed. Jozef verzamelde in die tijd voedsel om dit op te slaan voor de magere jaren die in het verschiet lagen (Gen. 41:29, 30). Deze magere jaren van hongersnood begonnen dus toen Jozef 37 jaar oud was. Twee jaar later openbaarde hij zijn identiteit aan zijn broers, die bij hem graan kwamen kopen (Gen. 45:6). Jozef was toen 39 jaar oud. Het was 21 jaar geleden sinds hij als slaaf aan Egypte verkocht was.

Hierna nodigde Jozef de familie uit om naar Egypte te verhuizen. Hiermee eindigde de tweede tijd van 21 jaar van benauwdheid van Jakob. Hiermee begon eveneens een veel groter niveau van vervulling van de tijd van benauwdheid van Jakob, want dit was het begin van de 210 jaar van Israëls vreemdelingenschap in Egypte. Het was Israëls eerste tijd van benauwdheid op nationaal niveau.

DE EERSTE NATIONALE TIJD VAN 210 JAAR VAN BENAUWDHEID VAN ISRAËL

De eerste tijd van 210 jaar van benauwdheid van Israël als een gemeenschappelijke natie komt overeen met Jakobs 21 jaar van benauwdheid. De tijdspanne is nu langer, omdat we op een groter niveau van vervulling een tijd van benauwdheid behandelen, toch word het echter door het getal 21 gekarakteriseerd. In hoofdstuk 2 zagen we dat Israël inderdaad precies 210 jaar in Egypte heeft doorgebracht. We weten dat Israël in het jaar 2238 Egypte binnenging en dat zij het land in het jaar 2448 onder Mozes weer verliet. Hun tijd in Egype werd gekarakteriseerd door hard werken en slavernij, net zoals Jakob dit ook onder Laban had ervaren.

Weet dat Jakob, nadat hij terugkeerde van zijn werk onder Laban, anderhalf jaar in Sukkot verbleef alvorens hij naar Bethel ging, het “Huis Gods”. Op eenzelfde manier kwam ook de natie Israël in de lente van 2448 uit hun Egyptische slavernij en brachten zij anderhalf jaar in de woestijn door als voorbereiding op het Loofhuttenfeest (Hebr. “Sukkot”). Het was de bedoeling dat Israël in de herfst op het Loofhuttenfeest, in de eerste twee weken van het jaar 2450, het Beloofde Land in zou gaan. Hoewel dit patroon er weldegelijk was, werd dit patroon verbroken door hun weigering om op dat moment het land binnen te gaan. Desondanks liep hun gelegenheid precies volgens schema volgens het patroon van Jakob toen God hem opdroeg om naar Bethel terug te keren.

DE TWEEDE NATIONALE TIJD VAN 210 JAAR VAN BENAUWDHEID VAN ISRAËL

De tweede tijd van 210 jaar van benauwdheid komt overeen met Jakobs 21 jarige scheiding van Jozef. Het begon met de dood van Salomo in 931 v.Chr., met de breuk tussen Israël en Juda. Dit verhaal wordt in 1 Koningen 12 verteld. Salomo had het volk een te hoge belasting opgelegd om zijn publieke bouwprojecten te betalen. Daarom kwam het volk na zijn dood naar zijn zoon Rehabeam om een belastingverlaging aan te vragen. Rehabeam weigerde om de belasting te verlagen waarna de tien noordelijke stammen van Israël in opstand kwamen en hun eigen monarchie oprichtte met als hoofdstad Samaria. Deze natie bleef 210 jaar bestaan tot de val van Samaria in 721 v.Chr.

In deze tijd waren de stammen van Jozef gedurende 210 jaar gescheiden van Juda. Dus net zoals Jakob gedurende 21 jaar van Jozef gescheiden was, zo waren nu de stammen van Jozef gedurende 210 jaar van Juda gescheiden. Genesis 37:26-27 zegt ons in feite dat Juda degene was die voorstelde om Jozef aan slavenhandelaren te verkopen. Het is daarom ook niet verrassend dat Rehabeam, een Judeeër, de onbezonnen beslissing maakte om de belasting juist nog eens verder te verhogen, hetgeen de oorzaak van scheiding was tussen de stammen van Juda en Jozef. Daarnaast kunnen we eveneens onomstotelijk bewijzen dat het Verdeelde Koninkrijk precies 210 jaar heeft geduurd.

In hoofdstuk 2 zagen we hoe de Assyrische Eponiemenkalender op astronomische wijze de dood van Achab in 853 v.Chr. dateert, dit omdat dit 90 jaar voor de beroemde zonsverduistering van 763 v.Chr. plaatsvond. Ook weten we dat Salomo in het jaar 931 v.Chr. stierf, hetgeen 78 jaar voor de dood van Achab was.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-14-Img-1.png

De Assyrische kalender zegt ons eveneens dat zij in 724 v.Chr. oorlog voerde tegen Samaria, en de Bijbel zegt ons dat deze belegering drie jaar duurde. Samaria viel dus in 721 v.Chr. Dit was 210 jaar na de dood van Salomo in 931 v.Chr. en na de dwaze beslissing van Rehabeam waardoor de natie werd verdeeld.

DE PROFETISCHE BETEKENIS VAN ISRAËLS SCHEIDING VAN JUDA

Veel christenen weten dat Israël en Juda binnen de Bijbelse geschiedenis na de dood van Salomo twee verschillende naties waren, maar slechts weinigen begrijpen de implicaties hiervan. Dit was een zeer ernstige situatie en zeer significant binnen het overkoepelende plan van God. Wanneer wij in staat zijn om de tijd van benauwdheid van Jakob te omvatten en we weten hoe dit ons vandaag de dag beïnvloed, dan moeten we de implicaties van deze tweede tijd van benauwdheid voor het huis van Israël en Juda ook proberen te bevatten. De profeten na die tijd gaven elk van deze twee naties verschillende profetieën, en vaak zijn deze profetieën ook erg verschillend. En toch proberen Bijbelleraren deze profetieën samen te smelten en ze allemaal te laten aansluiten op de Israëlische staat die we vandaag de dag kennen. Dit is de hoofdreden waarom hun voorspellingen voor 1948-1955 niet in vervulling konden gaan.

Toen Jakob zijn 12 zonen zegende, profeteerde hij dat Juda de Messias zou voortbrengen, terwijl Jozef het geboorterecht zou dragen. In 1 Kronieken 5:1-2 leze we hiervan,

1 De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn eerstgeboorterecht aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar niet zo, dat deze in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven, 2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst, maar het eerstgeboorterecht was van Jozef

Hieruit blijkt duidelijk dat Jozef de houder van het eerstgeboorterecht was, hoewel Juda de Koninklijke lijn bezat die tot David en uiteindelijk tot Jezus zou leiden. Zolang Juda en Jozef als een natie verenigd waren, konden zij van elkaars roeping profiteren. Maar toen eenmaal de scheiding geschiedde, met Juda in het zuiden en de stammen van Jozef in het noorden, was er sprake van een profetische “breuk” tussen de messiaanse lijn en het geboorterecht. Het was een breuk tussen de Koning en het Koninkrijk.

De profeet Ahia begreep klaarblijkelijk de ernst van de situatie toen hij tot Jerobeam gezonden werd om van deze scheiding te profeteren. In 1 Koningen 11:30-37 lezen we,

30 Toen pakte Ahia het nieuwe kleed dat hij aanhad, en scheurde het in twaalf stukken. 31 Hij zei tegen Jerobeam: Neem er tien stukken van voor uzelf. Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga het koninkrijk uit de hand van Salomo losscheuren en Ik zal u tien stammen geven. 32 Maar één stam zal voor hem zijn, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem… 34 Uit zijn hand zal Ik dit hele koninkrijk echter niet nemen, maar Ik zal hem voor al de dagen van zijn leven tot vorst maken, omwille van Mijn dienaar David, die Ik heb verkozen en die Mijn geboden en verordeningen in acht heeft genomen. 35 Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik het koningschap nemen en Ik zal u daarvan tien stammen geven. 36 En aan zijn zoon zal Ik één stam geven, zodat Mijn dienaar David alle dagen een lamp voor Mijn aangezicht zal hebben in Jeruzalem, de stad die Ik voor Mij heb verkozen om Mijn Naam daar te vestigen. 37 Maar u zal Ik nemen om te regeren over al wat uw ziel verlangen zal, en u zult koning zijn over Israël.

In deze passage zien we dat God het koninkrijk uit de handen van de zoon van Salomo nam. Dit was het koninkrijk van Israël. De stammen van Jozef hadden in feite het recht om de naam van Israël te dragen sinds Jakob de zonen van Jozef gezegend had door in Genesis 48:16 het volgende te verklaren,

16 de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak, genoemd zal blijven en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen.

De engel had Jakob zijn nieuwe naam Israël gegeven en hij gaf deze naam door aan de zonen van Jozef. Vanwege deze reden had het Noordelijke Koninkrijk het juridische recht op de naam Israël. Juridische gezien behoorde de naam Israël bij de zonen van Jozef. Zolang de stammen verenigd waren kon de juridische naam op hen allen toegepast worden, maar toen de natie zich splitste, moest het Zuidelijke Koninkrijk van Juda, Benjamin en Levi een alternatieve naam verzinnen. Zij kozen voor het huis van Juda, een vernoeming naar de leidende stam binnen de natie.

We moeten de ernst van dit juridische punt opmerken. De naam Israël duidde op de houders van het geboorterecht, maar Juda was dit niet. De zonen van Jozef wel. Zodoende werd door de splitsing de Koninklijke lijn gescheiden van het koninkrijk van het geboorterecht. Na een scheiding van 210 jaar werden de stammen van Israël gedeporteerd naar Assyrië, waar zij vermoedelijk voor altijd verloren raakten. Toch bleven de profeten continue profeteren over het herstel van het huis van Israël met het huis van Juda. Ezechiël 37 profeteert van het herstel van de breuk tussen Juda en Jozef.

Het Nieuwe Testament erkent deze doorgaande breuk tussen Israël en Juda in vele gelijkenissen van Jezus, maar laat ook zien dat deze breuk gerepareerd wordt. Neem bijvoorbeeld de gelijkenis in Mattheüs 25:14 die begint met: “Want het (Koninkrijk der hemelen) is als iemand die naar het buitenland ging.” Zie ook Mattheüs 21:33, Markus 12:1, Lukas 19:12 en 20:9 voor andere voorbeelden van dit thema. Deze zeggen ons dat Jezus (de Koning, de Messias uit de lijn van Juda) in de hemelen (het buitenland, ook wel een “ver land”, KJV) moest worden opgenomen om zo de breuk van Zijn Koninkrijk te repareren.

Jezus kwam de eerste keer als de Leeuw uit de stam van Juda, om zo Zijn troonrechten als de Messias veilig te stellen. De tweede keer zal Hij uit de stammen van Jozef komen om zo Zijn geboorterecht veilig te stellen, namelijk het Koninkrijk. Dit is ogenschijnlijk voor hen die de twee werken van Christus hebben bestudeerd, zoals deze ons in de wet worden voorspeld. Zijn tweede werk repareert dus de breuk, zoals dit door Ezechiël 37 wordt voorspeld.

Toen Israël en Juda twee naties werden, ging het geboorterecht naar het noorden, terwijl de Messiaanse lijn in het zuiden bij Juda bleef. Toen Assyrië het huis van Israël deporteerde, namen zij hiermee het geboorterecht gevangen. Het was het Koninkrijk zelf, met alles dat deze term omvat, dat gevangen werd. De meesten zijn het er over eens dat de stammen van Jozef in Assyrië verloren gingen. De meesten zijn het er over eens om hen “de verloren stammen van Israël” te noemen, of “de verloren schapen van het huis van Israël” (Mat. 10:6). De herders weigerden hen te zoeken, zoals Ezechiël al met de volgende woorden voorspelde: “het verlorene zoekt u niet” (Ez. 34:4). Daarom zei God: “Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan” (Ez. 34:11). Aan het einde van zijn profetie identificeert Ezechiël het volk waar hij over spreekt: “ Dan zullen ze weten dat… ze Mijn volk zijn, het huis van Israël” (Ez. 34:30).

God vond het niet goed dat het geboorterecht verloren raakte, want het Koninkrijk is Zijn Bruid die de het mannelijke Kind moet voortbrengen. De Messias is de Koning; het huis van Israël was Zijn Vrouw. Een Man en Vrouw zijn nodig om Zonen voort te brengen. Het onderliggende verhaal van de Bijbel en van alle geschiedenis is dat Jezus opvoer ten hemel, opdat Hij in staat zou zijn om de gebeurtenissen in het verleden te besturen door Zijn volk, de verloren schapen van het huis van Israël, te verlossen – zodat Hij haar kan uitnodigen tot Zijn Tabernakel om het mannelijke Kind te verwekken en voort te brengen.

Dit is geen minimaal thema. Het staat centraal binnen de gehele Bijbel en het is het doel van de geschiedenis.

Tot voor kort claimden de Joden dat zij geen afstammelingen van het huis van Israël waren. Zij zeggen in feite nog steeds dat zij afstammen van een overblijfsel van Juda, Benjamin en Levi die onder Zerubbabel terugkeerden uit Babylon. Hoewel er ongetwijfeld individuen van alle stammen binnen dat overblijfsel waren, bezaten de hoofden van de verloren stammen het geboorterecht. Het stamschap zelf bevond zich bij deze houders van het geboorterecht en zij zijn naar Assyrië gedeporteerd en nooit meer teruggekomen.

In 1948 benoemden de Joden hun nieuwe natie officieel Israël. Zij wisten wel beter, maar het was een geniale zet, want deze onwettige toe-eigening van de naam die aan de stammen van Jozef gegeven was zorgde ervoor dat de christelijke wereld de indruk kreeg dat hun natie een vervulling was van Bijbelse profetieën over het herstel van het huis van Israël. Dit zorgde voor biljoenen dollars noodhulp en donaties. Meteen schonk de christelijke wereld hun steun aan die staat en riepen stoutmoedig dat de wegrukking elk moment kon plaatsvinden, de verdrukking was nabij en de Joden zouden zeer spoedig allemaal tot Christus bekeerd worden.

Dit is duidelijk niet gebeurd. Het falen van deze profetie had veel te maken met de grote misleiding dat de nieuwe staat “Israël” op een of andere manier het herstelde huis van Israël was. Maar noch de Joden, noch de oorspronkelijke natie van Juda had het recht om zichzelf Israël te noemen. De Joden weten drommels goed dat zij niet van het verloren huis van Israël afstammen. Zij dragen het geboorterecht van Jozef niet, noch zijn zij op wat voor manier dan ook het herstelde Koninkrijk van God op aarde. De natie kan op z’n hoogst Juda genoemd worden.

De hedendaagse zogenaamde natie van Israël is in werkelijkheid slechts een Joodse staat die de Nieuwtestamentische profetieën van Jezus vervuld. Het vervuld de profetieën van Jezus over de vijgenboom die veel bladeren zou voortbrengen (maar geen vruchten), zoals beschreven in Mattheüs 21 en 24. Niet een keer gaf Jezus maar de kleinste hint dat die “vijgenboom” ooit vruchten van het Koninkrijk zou voortbrengen. Hij profeteerde in feite juist haar uiteindelijke vernietiging nadat God het nog een laatste mogelijkheid gegeven had om vruchten voort te brengen.

Toen Jezus eenmaal uit de lijn van Juda geboren was en Zijn troonrechten veilig gesteld had, was de profetische rol van Juda binnen de redding van de wereld voltooid. De vernietiging van het overblijfsel van Juda in 70 n.Chr. bewijst dat Juda die rol had vervuld. Al wat overbleef moest de vervloekte “vijgenboom” opnieuw tot leven brengen om zo een seizoen lang meer bladeren voort te brengen om vervolgens omgehakt te worden wanneer de vruchten uitbleven.

Toch heeft het lot van dit overblijfsel van Juda geen onomkeerbare gevolgen voor het plan van God om Zijn Koninkrijk te vestigen. Het Koninkrijk huisde niet in Juda, maar in Israël. De profeet Ahia had het Koninkrijk uit de handen van Rehabeam, een Judeeer, genomen en dit Koninkrijk overgegeven aan Jerobeam, een Efraïmiet. Pas als God het huis van Israël kwijt zou raken, zou het Koninkrijk werkelijk verloren zijn – inclusief het geboorterecht. Maar in de Schrift heeft God meerdere keren geprofeteerd dat de stammen van Jozef gevonden zouden worden, net zoals Jozef zelf levend en wel als hoofd van Egypte werd aangetroffen.

Zoals het voorbeeld van Jozef aangeeft zullen we het verloren huis van Israël waarschijnlijk in een leiderschapsrol onder de volken aan het einde van dit tijdperk aantreffen – zelfs als zij “verloren” zijn. Maar de identiteit van de verloren stammen van het geboorterecht zullen we voor het volgende hoofdstuk bewaren. Laat ons eerst kijken naar het verhaal van Hizkia om zo te zien hoe de Bijbel profeteert over het herstel van de breuk tussen Juda en Jozef.

De tweede tijd van Israëls benauwdheid was voornamelijk een tijd van scheiding tussen Juda en Jozef. Aan het eind van die 210 jarige scheiding zouden de twee naties theoretisch gesproken verenigd moeten zijn waardoor de breuk hersteld werd. Dit gebeurde echter niet omdat het volk geen berouw toonde en omdat God al een andere, langere tijd van benauwdheid voor hen in petto had. Door het einde van die 210 jarige breuk te bestuderen zien wij toch de profetische patronen waardoor God de breuk uiteindelijk zal herstellen. De gebeurtenissen in het leven van koning Hizkia bieden ons de exacte details die spoedig in onze wereld en in onze tijd vervuld zullen worden.

HET VERHAAL VAN HIZKIA 

Het verhaal van Hizkia kan in 2 Koningen 18-20 gevonden worden. Het begint met de val van Samaria, toen het laatste overblijfsel van het huis van Israël naar Assyrië gedeporteerd werd. Assyrië deporteerde de eerste stammen in 745 v.Chr., maar de gehele deportatie werd pas in 721 v.Chr. voltooid, nadat zij Samaria, de hoofdstad van Israël, innamen. Hier beginnen we ons verhaal, zoals dit verteld wordt door 2 Koningen 18:9-10.

9 Het gebeurde nu in het vierde jaar van koning Hizkia – dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël – dat Salmaneser, de koning van Assyrië, optrok tegen Samaria en het belegerde. 10 Zij namen het na verloop van drie jaar in, in het zesde jaar van Hizkia. Het was het negende jaar van Hosea, de koning van Israël, toen Samaria ingenomen werd.

Salamaneser, de koning van Assyrië, veroverde Samaria in 721 v.Chr., hij stierf echter voordat hij de kans kreeg om Jeruzalem te veroveren. Hij werd door Sanherib opgevolgd, die terugkeerde en Jeruzalem acht jaar later in 713 v.Chr. probeerde te veroveren. We lezen hiervan in 2 Koningen 18:13,

13 In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle versterkte steden van Juda en nam ze in.

In het zesde jaar van Hizkia werd Samaria ingenomen en de belegering van Jeruzalem geschiedde in zijn 14e jaar. Onthoudt dat dit eveneens 218 jaar na de dood van Salomo en de breuk tussen Juda en Jozef was. Hetgeen wij nu willen aantonen is dat het profetische patroon voor de herstel van de breuk onder Hizkia plaats vond, tien jaar na de val van Samaria, oftewel 220 jaar na het ontstaan van de breuk. Dit betekent dat na de 210 jarige cyclus van Jozefs scheiding van zijn broers, het nog eens tien jaar koste om de breuk te herstellen.

Deze 210-220 jaar volgt het patroon van het leven van Jakob zelf op, die 21 jaar als slaaf doorbracht en vervolgens aan het einde van het 22e jaar naar Bethel, het huis van God, terugkeerde. Het enige verschil is dat ten tijde van Hizkia het patroon een nationale betekenis kreeg, waardoor het patroon uit een langere tijdcyclus bestaat.

Toen het Assyrische leger Jeruzalem omsingelde schreeuwde de commandant naar de mensen die op de stadsmuur stonden om hen over te halen om zich over te geven. Door dit te doen vloekte hij God door te zeggen dat Hij net als alle andere zwakke goden was die hun aanbidders niet hadden kunnen redden van de Assyrische verovering. In 2 Koningen 19:1 lezen we dat Hizkia zijn kleding scheurde (de traditionele reactie op het aanhoren van blasfemie). Hij riep toen Jesaja de profeet bij zich, die tijdens deze belegering in de stad verbleef. De boodschap van Hizkia aan Jesaja staat in 2 Koningen 19:3 opgetekend,

3 Zij zeiden tegen hem: Dit zegt Hizkia: Deze dag is een dag van benauwdheid, bestraffing en belediging; ja, de kinderen staan op het punt geboren te worden, maar er is geen kracht om te baren.

Iemand kan zich afvragen wat ”kinderen” nu van doen hebben met de belegering van Jeruzalem. Wat bedoelde Hizkia met de boodschap dat hij niet de kracht had om kinderen te baren? Hij refereerde aan een persoonlijk probleem dat nationale implicaties had. Hizkia had op dat moment in zijn leven geen kinderen. Toch had God aan David, zijn voorvader, beloofd dat het hem niet aan een man zou ontbreken die op de troon zou zitten (Jer. 33:17). Wat zou er met deze belofte gebeuren als het Assyrische leger Jeruzalem zou innemen? Hizkia zou samen met zijn Koninklijke familie ter dood worden gebracht. De belofte aan David leek niet behaald te worden. De Messias zou dan nooit geboren worden. Het leek er al op dat de beloften aan Jozef al gefaald waren, want de Assyriërs hadden de stammen van het geboorterecht al ver weg tot de Kaspische Zee gedeporteerd. Zouden de beloften aan Juda ook falen?

Zo zien wij dus de onderliggende toon van Hizkia’s vraag. Toen hij sprak over “het overblijfsel dat nog te vinden is” (2 Kon. 19:4, Jes. 37:4), ging dit ver voorbij het overgebleven lichaam van inwoners die nog in Jeruzalem waren. Het was eveneens een verwijzing naar het zaad van David dat wel voorgoed verloren kon raken. Jesaja gaf in 2 Koningen 19:21-34 antwoord aan Hizkia. Hier volgt een gedeelte van die tekst,

28 Omdat u [Assyrië] tegen Mij tekeer bent gegaan, en uw hoogmoed is opgeklommen tot in Mijn oren – zal Ik Mijn haak in uw neus slaan en Mijn bit tussen uw lippen, en Ik zal u doen terugkeren langs de weg waarover u bent gekomen. 29 En dit zal voor u het teken zijn: men zal dit jaar [d.w.z. het 8e jaar na de val van Samaria] eten wat vanzelf gegroeid is, in het tweede jaar [9e jaar] wat daarvan weer opkomt; in het derde jaar [10e jaar] moet u zaaien en maaien, en wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten, 30 want opnieuw zal wat ontkomen, wat overgebleven is van het huis van Juda, wortel schieten naar beneden toe en vrucht dragen de hoogte in, 31 want van Jeruzalem zal uitgaan wat overgebleven is, en wat ontkomen is, van de berg Sion. De na-ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen. 32 Daarom, zo zegt de HEERE over de koning van Assyrië: Hij zal deze stad niet binnenkomen, daar geen pijl in schieten, haar met geen schild tegemoetkomen, en tegen haar geen belegeringsdam opwerpen. 33 Langs de weg waarover hij gekomen is, zal hij terugkeren, maar deze stad zal hij niet binnenkomen, spreekt de HEERE.

De Bijbel zegt ons vervolgens dat op dezelfde nacht dat deze profetie gegeven was, God het gehele Assyrische leger verwoestte. De Assyrische koning keerde terug naar Ninevé, zoals Jesaja geprofeteerd had, waar hij door zijn eigen zoon gedood werd. Sanherib probeerde het zaad van David te doden, daarom liet God hem doden door de hand van zijn eigen zoon.

Uit dit verhaal moeten we het volgende onthouden: hoewel de belegering van Jeruzalem in diezelfde nacht verbroken werd, droeg God het volk op om pas vanaf het derde jaar te zaaien en te maaien. Waarom? Omdat Gods bestemde tijd tien jaar na de val van Samaria was – 220 jaar na de breuk. Hiermee begon het proces tot de bevrijding, maar dat proces zou pas vanaf het derde jaar voltooid worden.

HET 14e JUBELJAAR: SAMARIA VEROVERD (721 V.CHR.)

De val van Samaria deed zich in het 14e Jubeljaar van hun kalender voor, gedateerd vanaf het jaar dat Jozua Israël in Kanaän leidde. Veertien is het Bijbelse getal van verlossing of bevrijding. Het was de tijd van Israëls bezoeking, maar vanwege hun afgoderij in hun hart en hun geestelijke overspel verloren zij hun Jubeljaar. In plaats van bevrijding werden zij naar Assyrië gedeporteerd en begonnen zij aan een veel langere periode van 210 jarige cycli, hetgeen ons tot onze huidige tijd brengt. Door hun deportatie werd de breuk tussen Israël en Juda voltooid. Israël was nu volledig “kwijt geraakt”. God had Israël ook daadwerkelijk een scheidbrief gegeven (Jer. 3:8) en stuurde haar volgens de wet uit Zijn huis (Deut. 24:1-5).

Maar dit probleem had ook invloed op Juda, want zonder geboorterecht kon Juda ook het mannelijke Kind niet voortbrengen. Zij moesten verenigd zijn als Koning en Koninkrijk, Man en Vrouw om op een wettige manier kinderen voort te brengen. Het gehele probleem openbaarde zich in koning Hizkia, die aan het hoofd van de natie Juda stond. Hij had geen kinderen en ook geen troonopvolger. De dreiging van de Assyrische koning was ernstig. Daarom zorgde God in het achtste jaar na het 14e Jubeljaar voor het eerste werk van bevrijding; maar Hizkia’s zoon Manasse werd pas aan het einde van het tiende jaar geboren. Dit was de bestemde tijd.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-14-Img-2.png

God droeg het volk op om twee rustjaren achter elkaar te houden. Zij mochten twee jaar lang eten van dat wat vanzelf opgroeide (2 Kon. 19:29). Met andere woorden, zij zouden niet zaaien en maaien, maar slechts eten dat vanzelf opgroeide. In het derde jaar mochten zij weer zaaien en maaien en de vruchten ervan eten. Dit was op zijn beurt een teken van het Jubeljaar, van het 49e en 50e jaar. God riep hen op om het Jubeljaar tien jaar later te vieren. In het tiende jaar zou het overblijfsel naar beneden toe wortel schieten en de hoogte in vruchtdragen (2 Kon. 19:30). God sprak in wezen helemaal niet over het gewas. Hij sprak over het “Overblijfsel”, dat verwees naar de geboorte van Hizkia’s zoon en (voor ons) een beeld van het mannelijke Kind.

HET OVERBLIJFSEL ZAL TERUGKEREN

Wanneer wij dit vergelijken met een van Jesaja’s hoofdthema’s binnen het boek van Jesaja, zullen we zien dat het concept van het “Overblijfsel” daar veel verder ontwikkeld is. Jesaja 1:9 zet in zijn geschrift de toon voor dit profetische thema,

9 Als de HEERE van de legermachten ons niet een gering aantal ontkomenen had overgelaten [overblijfsel], als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk geworden zijn.

Het “Overblijfsel” wordt in Jesaja 6:13 gedefinieerd als Gods tiende deel van de oogst, een deel apart gezet van de rest van het volk wiens ogen verblind zijn en hun oren verstopt (6:9-10).

In Jesaja 7:3 wordt ons vertelt dat Jesaja’s oudste zoon een profetische naam heeft, namelijk Sjear-Jasjub, oftewel “een rest zal terugkeren”. De profetische betekenis van zijn naam kunnen we vinden in Jesaja 10:20-23.

20 Op die dag zal het gebeuren dat de rest [Hebr. Sjear] van Israël en wie van het huis van Jakob ontkomen zijn, niet langer zullen steunen op hem die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op de HEERE, de Heilige van Israël, in trouw. 21 Die rest zal terugkeren [sjear-jasjub], de rest van Jakob, naar de sterke God. 22 Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een rest daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van gerechtigheid. 23 Ja, een vernietigend einde – en dat is vast besloten – gaat de Heere, de HEERE van de legermachten, in het midden van heel het land ten uitvoer brengen.

Merk op dat het Overblijfsel (rest) uit het huis van Jakob komt, en dus niet uit het huis van Juda. Dit komt eenvoudigweg omdat Juda de Messias, de Vader van het Overblijfsel, moest voortbrengen. Maar het huis van Israël moest de moeder van het Overblijfsel zijn.

Jakob stelt de mens in zijn “gezuurde” staat voor; als Israël is hij een overwinnaar. Toen hij nog de naam Jakob droeg, streed hij met God; toen hij de naam Israël kreeg ging hij de Rust in. Nu is er de man Jakob en de natie van Israël; beide stellen ze profetisch hetzelfde voor.

Koning Hizkia van Juda, die uit het zaad van David was, werd een beeld van de vader van het Overblijfsel. Zijn zoon was Manasse, die tien jaar na het 14e Jubeljaar geboren werd. Manasse was de zoon van koning Hizkia en Hefziba (2 Kon. 21:1); maar hij werd vernoemd naar de zoon van Jozef, Manasse. Hij was dus een openbaring van het mannelijke Kind, het nazaad van de Messias en Zijn Koninkrijksbruid. Het verhaal biedt ons eveneens op profetische wijze de timing voor het herstel van de breuk tussen Juda en Jozef. Dit is verbonden met het tweede werk van Christus, want de eerste keer kwam Hij uit de lijn van Juda om Zijn troonrechten te bevestigen, maar de tweede keer komt hij om Zijn geboorterecht te bevestigen. Wanneer beiden bevestigd zijn zullen de Koning en Zijn Koninkrijk herenigd worden en kan het mannelijke Kind gebaard worden.

Dezelfde tijdscyclus culmineert op een veel grotere wijze in onze tijd, hetgeen heel goed de vervulling van Jesaja’s profetie in het verhaal van Hizkia kan zijn. Dit zal het onderwerp van het volgende hoofdstuk zijn.