Latest Posts
View the latest posts in an easy-to-read list format, with filtering options.
De openbaring van timing zoals geopenbaard in de Schrift en in de geschiedenis. Het onthult het belang van oktober 1986 als het 120e jubeljaar vanaf Adam en de wettelijke verklaring van het jubeljaar in het najaar van 1986. Het boek toont de volgorde in de geschiedenis en hoe er niets per ongeluk gebeurt. Het onthult "de tijd van Jacob's benauwdheid" en hoe Amerika, Canada, Groot-Brittannië en andere naties passen in het algehele Plan van God.
Category - General
In Exodus 22 kunnen we de basiswetten over herstel vinden. Als we ooit de manier waarop God met mensen en volken omgaat willen begrijpen, dan moeten we gaan zien dat God alle zonden als schuld aanrekent. Dit principe wordt ook in het Nieuwe Testament onthuld. Het verhaal over de schuldenaar met een schuld van 10.000 talent (Mat. 18:21-35) hebben we al eerder aangehaald. De moraal van dat verhaal wordt ons in het laatste vers van dat hoofdstuk verteld, wanneer Jezus zegt dat Hij het over het vergeven van zonde had, en niet slechts over het vergeven van schuld. Mat. 18:35 zegt,
35 Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.
De relatie tussen zonde en schuld komt ook overvloedig tot uitdrukking door het lezen van het gebed dat Jezus Zijn discipelen leerde. Mat. 6:12-15 zegt,
12 En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
14 Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. 15 Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.
Vergelijk deze passage eens met de beschrijving van Lukas van ditzelfde gebed. Lukas 11:4 zegt: “En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is.”
Gods wet in Exodus 22 stelt heel duidelijk dat ware rechtvaardigheid niet tot stand kan komen totdat volledig vergoeding (herstel) is betaald aan alle slachtoffers van onrecht. Met andere woorden, als iemand andermans bezit beschadigd, dan moet hij een vergoeding betalen om het te repareren of te vervangen. Totdat hij dit gedaan heeft is hij het slachtoffer de waarde van het bezit schuldig. Wanneer iemand andermans bezit gestolen heeft, dan moet hij herstellen wat hij gestolen heeft, plus nogmaals de waarde van het bezit. Als een dief bijvoorbeeld een auto steelt en hij wordt hiervoor gepakt, dan moet hij de auto teruggeven aan de rechtmatige eigenaar. Vervolgens moet de dief het slachtoffer nog een auto van dezelfde waarde geven, of een monetaire vergoeding die beide partijen tevreden stelt. Als de gestolen auto beschadigd is of het gestolen vee gedood is, dan moet de dief het een viervoudig of vijfvoudig vergoeden (Exodus 22:1).
De vergoeding moet altijd passend zijn aan de misdaad, en de rechter heeft niet het recht om de vergoeding naar boven of naar beneden aan te passen. Wanneer er volgens de wet een uitspraak is gedaan heeft alleen het slachtoffer het recht om een gedeelte van, of de totale schuld te vergeven.
Een tweede belangrijk principe is de wet van verlossing. Dit gaat in op het probleem dat ontstaat wanneer de dief geen vergoeding aan het slachtoffer kan betalen. Exodus 22:3 zegt: “dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden.” Met andere woorden, hij moet verlost-verkocht worden aan degene die bereid is om voor zijn arbeid te betalen. De verlosser is degene die de dief “koopt”; hij verwerft zo de schuldbrief van de dief. De verlosser moet, in ruil voor de arbeid van de dief, het slachtoffer betalen wat de dief hem schuldig is. Zodoende was de dief niet langer voor zijn zonde aansprakelijk, want alle verantwoordelijkheid is verschoven naar de verlosser.
Jezus wordt ook een Verlosser genoemd. Degenen die zeggen dat ze door Hem verlost zijn, zijn dus verplicht om Hem te dienen. Zij die geloven dat zij vrij zijn om in totale vrijheid hun eigen zin te doen, begrijpen de wet van verlossing niet. De Bijbel kent geen verlossing zonder de verplichting tot onderwerping aan God en Zijn wet. Omdat we dit onderwerp al in hoofdstuk 1 hebben behandeld gaan wij hier nu niet verder op in.
Deze opvatting van goddelijke rechtvaardigheid vormt de achtergrond voor de Bijbel en voor een gehele studie over hoe God omgaat met de mens en de volken. Zonder deze sleutelwetten kunt u het overkoepelende plan van God niet begrijpen. Bovenal zijn deze wetten in het bijzonder van belang wanneer we de Tijd van Vloek gaan bestuderen. Want hierbij komen deze principes keer op keer tot openbaring. Dus na dit gezegd te hebben vervolgen wij onze studie over Tijd van Vloek.
We zagen op pagina 34 dat de vloed in het jaar 1656 op aarde plaatsvond. Noach was toen 600 jaar oud. Het jaar 1656 brak aan na vier perioden van Tijd van Vloek (414 x 4 = 1656 jaar). Dit is ons eerste en meest basale voorbeeld van Tijd van Vloek. Het begon allemaal in Genesis 3:17-19 met de vloek van God over de aardbodem. Het oordeel van deze vloek kwam met de vloed.
17 En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet eten,
is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten,
al de dagen van uw leven; 18 dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. 19 In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.
Met andere woorden, Adam zondigde, waardoor er een schuld aan de wet ontstond, dit omdat alle zonde als schuld wordt gerekend. Omdat er geen enkele mogelijkheid voor Adam bestond om deze schuld te betalen, werd hij in slavernij “verkocht” als slaaf van de aarde (Ex. 22:3), en niet alleen hij, maar ook zijn vrouw en kinderen. Zodoende werd de aarde (de fysieke, vleselijke realiteit) zijn slavenmeester, en de mens werd vanaf toen, tot aan zijn sterfdag, geregeerd door zijn vleselijke verlangens. Ook moest Adam met zijn huisgezin werken in het zweet van hun gezicht om zo de aarde te dienen om het te bevrijden van de dorens en distels. De betekenis hiervan wordt niet begrensd door het harde werk als landbouwer. Een ieder van ons heeft zijn of haar “aarde” om voor te werken. Het is het proces tot heiliging, waarbij we moeten arbeiden en volharden om ons karakter te bevrijden van haar dorens en distels.
Merk op dat God de aardbodem omwille van Adam vervloekte. Ofwel, God maakte de aardbodem aansprakelijk voor de zonde van Adam. Dit kan alleen maar gedaan zijn door de wet van verlossing. God verkocht Adam aan de aarde. Dit betekende dat Adam en zijn nageslacht verplicht waren om voor de aarde te zwoegen (arbeiden) in het zweet van hun gezicht; en de aarde werd verplicht gesteld om de schuld van Adam te betalen. Die schuld was geestelijke Volmaaktheid en Rechtvaardigheid. De aarde moet een Volmaakt Mens voortbrengen en Hem aan God presenteren om zo de schuld van de zonde van Adam af te betalen. Dit is één van de juridische redenen waarom Jezus in de aarde geboren moest worden en waarom Hij de Tweede Adam genoemd werd. Uiteindelijk bracht de aarde de Volmaakte Mens voort om zo de schuld van de zonde van Adam af te betalen.
Dit geschiedde echter niet binnen de oorspronkelijke “deadline” van 4 x 414 jaar. Hoewel Noach “een rechtvaardig, oprecht man onder zijn tijdgenoten” was (Gen. 6:9), was hij in uiterste zin niet het onbevlekte lam. Hij kon het werk van de Messias niet volbrengen. Daarom kwam de vloed na 4 x 414 jaar na Adam, om zo de aarde te oordelen voor het niet betalen van de schuld.
Het vonnis van de wet werd voorgelezen in Genesis 3:17-19, maar dit vonnis werd pas na 1656 jaar uitgevoerd. Waarom? Omdat God een God van genade is, Hij zal een doodvonnis nooit meteen voltrekken. Hij geeft de mens altijd de tijd om zich te bekeren, tijd om onder de Tijd van Vloek vandaan te komen en zo de Tijd van Zegen in te gaan.
Helaas konden maar weinig mensen of volken hun weg uit de Tijd van Vloek vinden, want zij vergissen zich in de licentie van Gods geduld en genade. Wanneer het oordeel niet meteen geschied, denkt men vaak dat het voor God niet uitmaakt wat de mens doet. Zij denken dat er geen God is – of tenminste geen een die hen verantwoordelijk houdt. Maar de dag van afrekening breekt altijd aan, en wanneer deze dag zich voordoet verwonderd men zich erover waarom dit hen moet overkomen. Omdat zij niet begrijpen hoe de wet werkt, en omdat zij de principes van Tijd van Vloek niet kennen, verrast het hen telkens weer wanneer het vonnis van de wet tegen hen wordt voltrokken. De genadeperiode heeft ervoor gezorgd dat zij hun zonden zijn vergeten.
We hebben enkele Bijbelse voorbeelden van hoe volken onder de Tijd van Vloek vandaan kwamen, of tenminste genoeg berouw toonde om extra genadetijd te krijgen. De voorbeelden die de Schrift ons biedt zijn niet alleen fascinerend, maar ook erg nuttig voor het begrijpen hoe God door de geschiedenis heen met de mens omgaat. En ook ik moet bekennen dat ik in het verleden, vanwege opstandigheid en ongehoorzaamheid jegens God, onder Tijd van Vloek heb gezeten. De oordeelscycli in mijn leven bestonden niet uit 414 jaar, maar uit 414 dagen. Ik weet tenminste drie voorvallen in mijn leven. Ook heb ik gezien hoe Tijd van Vloek eveneens anderen heeft beïnvloed. Deze persoonlijke voorbeelden zijn erg nuttig voor het begrijpen hoe de Tijd van Vloek werkt en wat iemand moet doen om te ontsnappen naar de Tijd van Zegen.
Door Genesis 7:11 en 8:13-14 met elkaar te vergelijken wordt er onthuld dat Noach en zijn gezin voor een jaar in de ark waren. Met andere woorden, de vloed duurde van het jaar 1656 tot 1657. Genesis 8:13 zegt ons dat het water, een jaar nadat Noach de ark inging, op de eerste dag van de eerste maand opgedroogd was. In die tijd begon het kalenderjaar in de herfst, want de Hebreeuwse feestdagkalender werd pas ten tijde van Mozes (Ex. 12:2) gegeven, waarbij de eerste maand werd verschoven naar de lente. De aarde was dus op nieuwjaarsdag, in de herfst van het jaar 1657, opgedroogd. Toch verlieten zij pas de 27e dag van de tweede maand de ark, wat overeenkomt met eind oktober of begin november (volgens onze kalender).
Het eerste wat ons gezegd wordt is dat Noach een wijngaard plantte (Gen. 9:20). Volgens het verhaal plantte Noach een wijngaard, dronk van de wijn en werd dronken. Zijn zoon Cham “zag de naaktheid van zijn vader” (Gen. 9:22), maar Jafeth en Sem bedekte Noach. Wat het verhaal ook nog meer mag voorstellen, wij zijn in dit boek voornamelijk geïnteresseerd in de openbaring van timing.
Iemand kan geen druiven verkrijgen van een nieuw geplante wijngaard. Het kost drie jaar om van een druivenopbrengst dronken te worden. Dus als het eerste groeiseizoen de zomer in 1657 was, de tweede in 1658 en de derde in 1659, dan kunnen wij de conclusie trekken dat Noach onmogelijk voor de volgende herfst, het begin van 1660, dronken had kunnen worden. Maar let nu heel goed op wat Noach over Kanaän, de zoon van Cham, zegt, wanneer hij bijkomt uit zijn roes. Genesis 9:24-27 zegt,
24 Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had. 25 Hij zei: Vervloekt is Kanaän! Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn! 26 Ook zei hij: Gezegend is de HEERE, de God van Sem! Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn! 27 Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen! En laat Kanaän voor hem een dienaar zijn!
Ons wordt niet verteld waarom Noach Kanaän, in plaats van Cham, vervloekt, noch zullen wij hierover speculeren, want dat valt buiten het bereik van onze huidige studie. Voor ons doeleinde is het duidelijk dat Kanaän en zijn nageslacht door Noach vervloekt werden, waardoor zij onder de Tijd van Vloek kwamen. Twee perioden van 414 jaar later zien wij dus dat Israël onder de leiding van Jozua de Jordaan doorkruist en het vonnis van de wet tegen de Kanaänieten voltrekt
In hoofdstuk 2 toonden wij aan dat de uittocht van Israël uit Egypte in het jaar 2448 vanaf Adam plaatsvond. Zij verbleven 40 jaar in de woestijn en doorkruiste de Jordaan in het jaar 2488. Als Noach Kanaän in het jaar 1660 vervloekte, dan is 1660 plus 828 jaar bij elkaar 2488. God gaf Kanaän precies twee perioden van Tijd van Vloek waarin zij zich konden bekeren en een manier konden zoeken om de Tijd van Vloek van zich af te werpen, om zo het vonnis van de wet te ontlopen.
Opnieuw biedt de precieze timing van het doorkruisen van de Jordaan ons een goed voorbeeld hoe de Tijd van Vloek werkt. Het laat ons zien dat de oorlog van Jozua tegen de Kanaänieten een uitwerking is van het vonnis van de wet die vele jaren eerder door Noach aangekondigd was. Beide gebeurtenissen bevinden zich in een relatie van oorzaak en gevolg.
Nu vraagt u zich misschien af waarom de Kanaänieten twee genade perioden verkregen. Waarom maakte God de rekening niet gewoon na 414 jaar op? Als God dit namelijk had gedaan, had Kanaän in het jaar 2074 onder het oordeel gevallen, want 1660 plus 414 is 2074.
Dus wat is er in het jaar 2074 gebeurd? Om het in enig perspectief te brengen vermelden wij dat Abraham 126 jaar was; Izak 26 jaar; en Ismaël 40 jaar. Abraham had zojuist 26 jaar in Gerar doorgebracht, het land van de Filistijnen. (Nadat Sodom en Gomorra waren vernietigd verhuisde hij daarheen, eveneens was het de tijd waarin Izak geboren werd.) De Bijbel zegt ons niet hoelang Abraham in Gerar gewoond heeft, maar in het Boek van de Oprechte vinden dit detail wel. Jasher 22:3-5,
3 En Abraham woonde lange tijd in het land van de Filistijnen. 4 En de dagen namen toe en bereikte zesentwintig jaar, daarna verhuisde Abraham met al zijn dienaren en bezit uit het land van de Filistijnen en overbrugden een grote afstand, en zij kwamen nabij Hebron en verbleven daar, en de dienaren van Abraham groeven waterputten, en Abraham ging met al zijn bezit bij het water wonen, en de dienaren van Abimelech, de koning van de Filistijnen, hoorde hiervan, namelijk dat de dienaren van Abraham aan de grenzen van zijn land waterputten groeven. 5 En zij kwamen en maakten ruzie met de dienaren van Abraham, en zij beroofden hen van de grote waterput die zij gegraven hadden.
Het Bijbelse verslag van deze ruzie kunnen we vinden in het laatste gedeelte van Genesis 21. Het verhaalt over Abimelech die tot Abraham nadert nadat hij gehoord had dat zijn dienaren de waterput van Abraham gestolen hadden.
Abraham en Abimelech maakten een verbond, waarbij Abraham in ruil voor zeven ooilammetjes de waterrechten verkreeg (Gen. 21:28-32). Hoewel de Bijbel dit voorval niet specifiek dateert, vermeldt het Boek van de Oprechte daarentegen dat Abraham eerst 26 jaar in Gerar had gewoond alvorens hij naar deze nieuwe locatie verhuisde. Dit zou dan het jaar 2073 zijn. Het daaropvolgende jaar groeven de dienaren van Abraham een grote waterput, waar de Filistijnen weet van kregen. Zij kwamen en stolen de waterput, waarbij ze het niet toestonden dat de dienaren van Abraham water zouden putten. Ten slotte hoorde Abimelech ervan en ging hij naar Abraham om dit probleem op te lossen. Dit geschiedde waarschijnlijk vroeg in het jaar 2074, hetgeen 414 jaar nadat Noach Kanaän had vervloekt.
De Filistijnen waren de grootste stam van Kanaän en zij werden vertegenwoordigd door koning Abimelech. Dit verhaal wekt de suggestie dat deze diefstal gedaan werd vanuit het opstandige hart van de Filistijnen en het volk Kanaän. Dit was de druppel die de emmer deed overlopen waardoor Gods oordeel het land zou treffen. Maar koning Abimelech naderde tot Abraham en sloot met hem een verbond. Hij zal het waarschijnlijk nooit geweten hebben, maar door deze daad wende hij het oordeel over het land af. Als hij zich niet had verzoent met Abraham zou de vloek van Noach waarschijnlijk hetzelfde jaar voltrokken worden. Maar door de daad van Abimelech verkreeg Kanaän een genadeverlening. Omdat zij zich niet bekeerden en God en Zijn wet niet gehoorzaamden, gingen zij echter de Tijd van Zegen niet in; zij verkregen echter wel een genadeverlenging binnen de Tijd van Vloek. Dus voor nog eens 414 jaar werd het oordeel opgeschort, totdat Jozua Kanaän binnenviel.
Deze timing laat ons zien dat de tijd vanaf de vloek van Noach tot Abimelechs verbond met Abraham 414 jaar betrof. Hierdoor blijkt dat onze chronologie van deze tijdsperiode accuraat is. Weet u nog dat er zich in hoofdstuk 2 (pagina 36) een zwakke plek voordeed binnen onze chronologische geschiedenis? We vroegen ons af hoe oud Terah was toen Abraham werd geboren. De Bijbel lijkt aan te duiden dat Terah 70 jaar was toen Abraham geboren werd, maar deze verwoording is onnauwkeurig, want Genesis 11:26 zegt slechts dat “Terah zeventig jaar geleefd had, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte”. Toen namen we voor het gemak aan dat Terah 70 was toen Abraham geboren werd, maar we lieten dat toen achter ons als een niet bewezen aanname.
De nauwkeurigheid van de 414 jaarcycli van Kanaäns Tijd van Vloek is slechts accuraat als Terah 70 jaar was toen Abraham geboren werd. (Zie het overzicht op de vorige pagina.) Wanneer wij iets meer of minder jaren aan onze chronologie toevoegen, zou deze totaal instorten. Dus wanneer wij het probleem vanuit het perspectief van juridische tijd bezien, met een begrip van de oordelen van God volgens de Tijd van Vloek, blijkt onze chronologie erg nauwkeurig.
Daarnaast leren wij nog iets anders over de gedachte van God. Stelt u zich eens voor dat de 12 verkenners van Israël een goed verslag uit hadden gebracht, en stelt u zich eens voor dat Israël had besloten om op dat moment, het 50e Jubeljaar, haar erfenis binnen te gaan. Wanneer zij dit daadwerkelijk hadden gedaan, dan zouden zij het land aan het begin van het jaar 2450 vanaf Adam zijn binnengegaan. Met andere woorden, zij zouden dan het oordeel over de Kanaänieten 38 jaar te vroeg voltrokken hebben. De tweede genadeperiode, die door Abimelech was verkregen, verliep pas in het jaar 2448. Hierin zien wij het soevereine Plan van God uitgewerkt worden. Hoewel het wel Gods Wil was dat zij dat jaar Kanaän zouden binnengaan, kwam het door Zijn soevereine Plan dat zij pas in het jaar 2448 in konden gaan. Wanneer de Israëlieten 38 jaar te vroeg het oordeel over Kanaän hadden gebracht, dan zouden de Kanaänieten een juridische zaak tegen God kunnen inbrengen. Gods wijsheid is echter te verheven om een zaak binnen Zijn rechtbank te kunnen verliezen.
Aan de andere kant onthult dit verhaal echter nog meer. Stelt u zich eens voor dat Israël het Beloofde Land in het 50e Jubeljaar vanaf Adam wel was ingegaan, zoals God hen ook opdroeg. Wanneer dit daadwerkelijk gebeurd was, dan zou er geen grote veldslag tegen de Kanaänieten zijn geleverd, want dat zou vervolgens betekenen dat er binnen een genadeperiode een oordeel zou worden voltrokken. Daarnaast zou Israël met het Loofhuttenfeest het land zijn binnengegaan, waardoor zij het feest zouden vervullen door de heerlijkheid van God in hun lichaam te openbaren. Met een dergelijke kracht van de Geest in hen zouden zij in staat zijn geweest om de Kanaänieten te onderwerpen, alleen niet door het oordeel, maar door ze te bekeren.
Dan had de profetie van Noach in een werkelijk positieve zin zijn intrede gedaan, waardoor Kanaän onder God een dienaar van Sem zou worden (Gen. 9:26). De Kanaänieten zouden, door onderwijs van de kinderen van Sem, de wegen van God gaan leren. In het Boek van de Oprecht is Sem niemand anders dan Melchizedek, aan wie Abraham zijn tienden betaalde, en die de stad van Salem, d.w.z. Jeru-zalem, bestuurde. Met andere woorden, de “Druivengemeenschap” (Kanaän) zou haar bekeringstijd ingegaan zijn, want de ordening naar Melchizedek zou de heerlijkheid van God geopenbaard hebben, waarmee het grote werk van alle dingen onder de voeten van Christus brengen zou beginnen.
Toch was de tijd nog niet aangebroken waarin de wereld (de Druivengemeenschap) bekeerd zou worden. Deze gebeurtenis is gereserveerd voor het Loofhuttentijdperk en daar voorbij.
Alle drie de feesten van Israël gingen gepaard met de oogst van een nieuw soort gewas, en deze gewassen vertegenwoordigen verschillende groepen van mensen. De gerst, die kort na Pascha als het beweegoffer werd bewogen, stelt de overwinnaars voor. De tarwe, die enkele weken met Pinksteren na de gerst rijpt, stelt de Kerk voor. De druiven, die in de herfst geoogst kunnen worden, stelt de rest van de schepping, de niet-christelijke wereld, voor. Gerst hoeft enkel gewand te worden om het kaf te ontdoen en de kiem tot leven te brengen; tarwe moet gedorst worden. Maar de druiven moeten onder voeten vertreden worden om sap uit het vlees te verkrijgen. Dit is een gelijkenis over het plan van God, die zowel brood als wijn voor Zijn gemeenschapstafel nodig heeft.
De vloek van Kanaän kwam als een direct gevolg van de wijngaard die Noach na de vloed had geplant. Hierdoor wordt Kanaän als deel van de druivengemeenschap geïdentificeerd, die vanwege de vloek onder de voeten vertreden moeten worden. Toch duidde de vloek van Noach er niet op dat Kanaän vernietigd moest worden, maar dat zijn nakomelingen in slavernij verkocht zouden worden onder Sem, of onder de God van Sem (het hangt er vanaf hoe u dit leest). De verkoping tot slavernij herinnert eveneens aan de wet van verlossing, want hiermee wordt deze juridische transactie gemaakt. Het doel van deze koop is om de schuld van Kanaän op de schouders van Sem te leggen. Sem wordt hierdoor wel de meester van Kanaän, maar Sem is eveneens de verlosser van Kanaän. (Een verlosser is een naaste bloedverwant die de schuld betaald om zo een ander van de slavernij onder een vreemde te verlossen. Sem was de oom van Kanaän en kwam daarom in aanmerking om hem te verlossen. Zie Leviticus 25:49.)
Kanaän stelt op zijn beurt weer de niet-christelijke schepping voor, die verlost moeten worden van de slavernij van de aarde. Dit voorafschaduwt de geweldige waarheid die Paulus in Romeinen 8 aanhaalt. De zonde van Cham werd zijn zoon Kanaän, zonder enige inbreng van zijn kant, aangerekend; maar juridisch voorzag God dat Kanaän in slavernij aan Sem, zijn verlosser, werd verkocht. Dit kan uiteraard alleen maar volkomen gedaan worden door de kracht van de God van Sem. Hierom is de bewoording van Genesis 9:26 ook onduidelijk en kan het ook als volgt gelezen worden: “Ook zei hij: Gezegend is de HEERE, de God van Sem! Laat Kanaän een dienaar voor hem [of Hem] zijn!”
Als Paulus daarom van de grote verlossing van de schepping spreekt, is het ook niet moeilijk om te zien hoe dit direct van toepassing is op Kanaän. Romeinen 8:20-21 zegt,
20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.
Als onderdeel van de Druivengemeenschap was Kanaän onderworpen aan de vloek van Noach. Niet vrijwillig, maar als onderdeel van een veel groter plan waarin hij van deze vloek bevrijd zal worden en zal ingaan in de heerlijke vrijheid van de zonen van God, de ordening van Melchizedek (Sem). Heel de schepping wacht op de eerstelingen van de Gerst die Christus zullen openbaren. Zij zijn de eerstelingen van de Kerk. De tarwe is vervolgens de eersteling van de schepping (Jak. 1:18), ook wel de Druivengemeenschap. Wanneer Paulus de verzoening van de wereld behandelt, verbindt hij dit in Romeinen 11:15-16 aan de openbaring van de eerstelingen,
15 Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden? 16 En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook.
Zo zien wij dus dat dit verhaal van de vloek van Noach over Kanaän implicaties bezit die ver voorbij dit eenvoudige verhaal gaan. Daarnaast toont het ons ook dat Gods uiteindelijke doel niet draait om vervloeken of vernietigen, maar om de verzoening van de wereld met Zichzelf.
In Genesis 12 wordt ons het verhaal van de roeping van Abraham verteld. God droeg Hem op om Ur van de Chaldeeën te verlaten en naar het westen te trekken. Op het moment dat Abraham (of Abram, want zo stond hij in die dagen bekent) het land Kanaän betrad, werd hij voor God verantwoordelijk om de wetten van het Koninkrijk van God te houden. Eén van de wetten schreef voor dat niemand in het zevende jaar mocht oogsten of een gewas mocht inzaaien (Lev. 25:4). Het land mocht elk zevende jaar van een sabbatrust genieten. Verder mocht na elk zevende sabbatjaar (na 49 jaar) een ieder terugkeren naar zijn eigen bezit (erfenis), en werden al zijn schulden kwijtgescholden (Lev. 25:10).
Toen Abram Gods belofte accepteerde en naar Kanaän ging werd hij verantwoordelijk om Gods wetten te houden – of tenminste de wetten in die tijd die aanwendbaar waren. God openbaart Zijn wetten over het algemeen op een progressieve manier. Hij onderwijst al Zijn wetten niet meteen in één keer aan de mens, maar hij stuurt de omstandigheden en ervaringen aan waarop de mens vervolgens een antwoord wil hebben. Vervolgens schenkt God na gebed door openbaring de wet aan de mens, hetgeen niet alleen het wezenlijke probleem oplost, maar ons ook in Gods wegen onderwijst.
Abram was een herder en geen boer. Hij was een “vreemdeling” (Gen. 23:4) in het land en bezat geen eigen bezit (erfenis) in Kanaän. Daarom openbaarde God waarschijnlijk in die tijd niet de wetten van de sabbatrust aan hem. Hij hoefde dit ook nog niet te weten. Maar dit gold niet voor de Kanaänieten. Toen zij veronderstelden dat zij autoriteit over Abram hadden, werden zij daarmee automatisch verantwoordelijk en aansprakelijk om de wetten van God te houden. De mate van autoriteit komt overeen met de mate van verantwoordelijkheid. Abram was jegens God verantwoordelijk om Zijn wetten te houden, en de Kanaänieten namen deze verantwoordelijkheid op zich op het moment dat Abram onderdeel van hun overheid werd. Dus terwijl Abram en zijn zaad in Kanaän verbleven, werd Kanaän dus verantwoordelijk om de rustjaren en de Jubeljaren te houden.
Er waren maar weinig (als ze al bestonden) Kanaänieten die God goed genoeg kenden om een openbaring te krijgen over de rustjaren en andere wetten van God. Daarom werd de autoriteit over Abram hen tot vloek. Kanaän begon een schuld op te bouwen in relatie tot de rustjaren die zij niet in acht namen. Telkens wanneer zij een rustjaar voorbij lieten gaan waren zij God deze verschuldigd.
Laten wij daarom de schuld optellen waar de Kanaänieten aansprakelijk voor werden. Opnieuw moeten wij enigszins ons vertrouwen stellen op het Boek van de Oprechte, die ons details schenkt, daar waar de Bijbel zwijgt. Het zegt ons dat Abram eigenlijk twee, en niet één, reizen naar Kanaän maakte. De eerste keer arriveerde hij in 2003 op 55 jarige leeftijd Kanaän. Jasher 13:9 zegt,
9 In die tijd, aan het einde van Abrams verblijf in het land Kanaän, in dat jaar stierf Noach, toen Abram achtenvijftig jaar was.
Als Abram, na drie jaar wonen in Kanaän, 58 jaar was, dan moet hij 55 jaar zijn geweest toen hij daar arriveerde. Verder lezen we dat Abram 15 jaar in Kanaän verbleef, waarna God hem in 2018 op 70 jarige leeftijd de belofte gaf. (Onthoudt dat dit, zoals we in hoofdstuk twee zagen, 430 jaar voor de wetgeving geschiedde. Zie het overzicht op pag. 41). In de context van de belofte die in Genesis 15 opgetekend staat, vertelde God Abram dat Hij zijn nakomelingen vier generaties later terug naar Kanaän zou brengen. Blijkbaar vatte Abram dit verkeerd op denkende dat hij te vroeg naar Kanaän was gegaan, want vervolgens lezen we dat hij besloot terug te gaan naar Haran om daar zijn vader Terah te bezoeken. Jasher 13:20 zegt,
20 In die tijd keerde Abram terug naar Haran om daar zijn vader en moeder te bezoeken. En Abram verbleef voor vijf jaar in Haran.
Na vijf jaar in Haran vertelde God Abram om terug te keren naar Kanaän. Dit was het jaar 2023, waarin Abram 75 jaar was. Dit is het moment waar Genesis 12 het verhaal weer oppikt. De Bijbelse optekening is kort en laat de details dat Abram twee reizen naar Kanaän gemaakt heeft erbuiten, maar het vermeldt wel het feit dat hij op 75 jarige leeftijd naar Kanaän gaat. Genesis 12:4 zegt,
4 Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
In het bestuderen van de data van het bezoek van Abram in Haran (2018 – 2023) zien we dat hij geen enkel rustjaar in Kanaän had gemist. De rustjaren vielen in de jaren 2002, 2009, 2016 en 2023. (Men kan eenvoudig de rustjaren berekenen door te kijken welke jaren deelbaar zijn door zeven.) Abram keerde dus terug naar Kanaän in het rustjaar van 2023. Dit is een belangrijk gegeven, omdat dit betekent dat Kanaän verantwoordelijk was om dit rustjaar te houden, want dat jaar viel Abram weer onder hun autoriteit.
Dus in de studie van de totale rustjaarschuld van Kanaän zien wij dat de tijdsperiode waarin Abram, Izak en Jakob in het land Kanaän verbleven liep van 2003 tot 2238, toen Jakob 130 jaar was. (Zie pag. 41) Het eerste rustjaar waar Kanaän verantwoordelijk voor was, was het jaar 2009. De volgende was 2016, enzovoort. In die periode vielen er 33 rustjaren. In diezelfde periode waren er eveneens vijf Jubeljaren: het jaar 2009, 2058, 2107, 2156 en 2205. Hierdoor bedroeg Kanaäns rustjaarschuld totaal 38 jaar.
Dit is één van die typische fascinerende Bijbelverhalen die maar weinig mensen begrijpen omdat God Zijn wegen aan hen die Hem niet willen kennen, niet wil openbaren. Daarom openbaart Hij wel Zijn daden in de Bijbel, maar niet Zijn wegen (Ps. 103:7).
Op de pagina’s 37-41 hebben we al gezien hoe Israël in het jaar 2448 Egypte uitging. Na de wetgeving en de instructie om een tabernakel te bouwen leidde God hen naar de grens van Kanaän en droeg hen op om terug te keren naar hun erfenis. Toen zij weigerden stuurde God hen voor 38 jaar terug de woestijn in (Deut. 2:14). Waarom? De oppervlakkige reden die God Israël gaf was dat de twaalf verkenners gedurende 40 dagen het land hadden verkend, en daarom moesten zij voor een totaal aan 40 jaar in de woestijn verblijven, een jaar voor elke dag waarin de verkenners het land verkende (Num. 14:33-34). Maar er bestaat ook nog een wettelijke reden die men niet ziet, tenzij men de wetten van God begrijpt en enig begrip van Zijn plan bezit.
God had de intentie om de profetische vloek van Noach over Kanaän te vervullen. Die vloek duidde erop dat Kanaän slaaf zou worden van het zaad van Sem (Israël). Dit heb ik alreeds aangehaald, waarbij ik aantoonde dat dit een klassieke daad van verlossing door een bloedverwant, ome Sem, was. Als Israël inderdaad haar erfenis, zoals hen ook opgedragen was, op het Loofhuttenfeest was ingegaan, dan zouden zij het mannelijke Kind hebben voortgebracht en als zonen Christus zijn geopenbaard. In die verheerlijkte staat als zonen van God zouden zij in staat zijn geweest om de volledige schuld van Kanaän af te betalen om zo de wet tevreden te stellen. De verlossing van de druivengemeenschap, de niet-christelijke Kanaänitische wereld, zou zijn begonnen met de kracht van het gesproken Woord. Er zou amper of geen bloedvergieten nodig zijn geweest. Wat had dat een geweldige dag geweest!
Wat ging er dan mis? Niets. Niets van deze heerlijkheid was mogelijk voorafgaand aan het kruis en de opstanding van Jezus. Het was Gods wil dat dit gebeurde; maar het was niet Zijn plan. Gods wil zal altijd vervuld worden, maar God plan vertraagd bijna altijd een tijdje de vervulling van Zijn wil.
Daarom is een studie over timing ook cruciaal om Gods plan te begrijpen, wat op haar beurt weer een openbaring van Zijn wegen, Zijn gedachte, is.
Er bestaan juridische implicaties wat betreft Israëls weigering om het land binnen te gaan. Israël werd als Gods gekozen volk een koninkrijk van priesters genoemd (Ex. 19:6). Ofwel, Israël moest als priester optreden voor de andere volken op aarde, zodat zij een zegen zouden zijn voor alle geslachten van de aardbodem (Gen. 12:3). Eén van de taken binnen dit goddelijke priesterschap bestond uit het als rechters uitvoeren van de goddelijke wet (Deut. 17:9-12). In dit geval moest het volk Israël zelf over de Kanaänieten het oordeel van de wet uitvoeren, maar zij weigerden.
Kanaän was in wezen nog 38 rustjaren aan God schuldig, en Kanaän kon die schuld niet betalen, zij probeerden het niet eens. Zij waren in feite niet eens bewust van hun schuld jegens God. Daarom riep God Israël als rechter om de wet uit te voeren en hun bezit in beslag te nemen. Volgens de wet moest Israël Kanaän het land uitzetten. Toen Israël weigerde om dit vonnis uit te voeren werden zij automatisch aansprakelijk voor de schuld van Kanaän. De wet kan geen schuld vergeven, noch heeft de rechter de autoriteit om de wet aan de kant te schuiven en het oordeel door de vingers te zien. Maar de rechter heeft wel de optie – zoals iedereen – om zelf de straf te betalen. Jezus heeft dit voor ons gedaan. In plaats van het aan de kant schuiven van de wet, legde Hij het gehele vonnis voor onze zonden op ons, om vervolgens Zelf naar de aarde te komen en de straf Zelf te betalen.
Dus als een rechter jegens een zondaar genadig wil zijn, dan kan hij dit doen door zelf de schuld te betalen. Wanneer een rechter de wettelijke straf jegens een zondaar niet uitvaart, dan krijgt hij de schuldbrief zelf in handen. Dit is wat er met Israël gebeurde toen zij weigerden om het vonnis van de wet over de Kanaänieten uit te voeren. Israël kreeg de schuld van 38 jaar van Kanaän in handen. Waarna Israël vervolgens 38 jaar in de woestijn moest ronddwalen (Deut. 2:14). Zodoende werd Kanaäns rustjaarschuld betaald. Pas toen dit volledig was afbetaald stond God Israël weer toe om het land Kanaän binnen te gaan.
Een ander verborgen doel in dit verhaal is dat God geen ander mens of volk oproept om te regeren (of te oordelen) zonder hen eerst te trainen in de kunst van verlossing d.m.v. bemiddeling. Daarom moet het lichaam van Christus wandelen zoals ook Hij gewandeld heeft (1 Joh. 2:6) en met Hem lijden (2 Tim. 2:12) om met Hem te regeren. Jezus Zelf ging de weg als grote Middelaar als het Lam van God, voordat Hij aan de rechterhand van Zijn Vader plaats nam. Hij is ons voorbeeld, en zodoende zien wij dat dit ook in de geschiedenis van Israël gold. Zij bemiddelden en verlosten Kanaän van hun schuld van 38 jaar, voordat zij hen volgens de vloek van Noach oordeelden.
We hebben nu al een aantal keer aangehaald dat de vloek van Noach in wezen profeteert van de aankomende slavernij van Kanaän onder het zaad van Sem. Deze profetische vloek lijkt in tegenspraak te zijn met Gods opdracht aan Jozua om een ieder te vernietigen die het land weigert uit te gaan. Maar opnieuw had God Jozua de wet gegeven, want dit was ook Gods wil. Aan de andere kant profeteert de vloek van Noach het overkoepelende plan van God, waarbij Kanaän verlost zou worden en Sem zou gaan dienen. Laat ons daarom nu kijken hoe dit in werking is gegaan binnen het verhaal van Jozua’s overwinning over Kanaän.
In het negende hoofdstuk van Jozua vinden we het verhaal hoe de Gibeonieten, een Kanaänitische stam, gekleed in versleten vodden en met droog brood als voedsel tot Jozua naderde om genade te vinden in zijn ogen. Zij deden net of zij uit een ver land kwamen en daarom stelde Jozua een vredesverbond met hen op. Later ontdekte hij dat ze uit een stad van Kanaän, genaamd Gibeon, kwamen. Deze stad lag vlakbij het gebied waar Israël in Kanaän verbleef. Daarom vertelde Jozua hen in Jozua 9:23 het volgende,
23 Nu dan, vervloekt bent u! U zult voor altijd slaven zijn, houthakkers en waterputters voor het huis van mijn God.
De fout van Jozua is uiteraard een les om te bidden voor sturing en leiding van God, in plaats van te denken dat we alle kennis in huis hebben. Toch zien wij op een dieperliggend niveau het plan van God in werking, waardoor wij opnieuw een glimp van de gedachte van God kunnen opvangen. Kanaän zal uiteindelijk samen met de gehele “druivengemeenschap” hun knieën voor de Koning buigen en dienen in Zijn tempel. Hoe afschrikwekkend Gods vloeken soms kunnen zijn, zij zullen uiteindelijk tot zegen zijn, wanneer Hij alle dingen ten goede zal werken.
Dit heeft eveneens een persoonlijk toepassing. Kanaän stelt ons vlees voor, en het beërven van het Beloofde Land spreekt van de onderwerping van al onze vleselijke verlangens in ons. Dit is de overwinning over de koningen van Kanaän en de “reuzen” in het land. Vele preken hebben dit onderwerp al behandeld. De vloek van de wet vanaf de tijd van Adam is tegen ons, net zoals de vloek van Noach tegen Kanaän was. Maar God heeft Jozua (Jezus) gezonden om ons vlees (Kanaän) te overwinnen.
De Gibeonieten zijn het overblijfsel die God dienen in Zijn tempel. Zij zullen, wanneer de bestemde tijd aanbreekt waarbij onze verloren erfenis in Adam teruggegeven zal worden, het leven ingaan zonder te sterven. Hoewel dit overblijfsel bestaat uit vleselijke mensen, zullen zij geen erfenis eisen in Kanaän. Maar zullen zij een ver land eisen, net zoals Abraham voor een beter land, een betere erfenis, zocht. Zij zullen de God van Sem in de tempel dienen.
Ongeveer 400 jaar na Jozua vond er in Israël een driejarige hongersnood plaats. David vroeg God vervolgens een reden voor deze hongersnood. God gaf hem als reden dat Saul vele Gibeonieten had gedood (2 Sam. 21:1). Daarom moest David hen vergoeden. De Gibeonieten eisten dat David zeven zonen van Saul aan hen uitleverde, zodat zij deze konden executeren (2 Sam. 21:6). David kwam de eis tegemoet en er kwam een einde aan de hongersnood. We lezen het volgende in 2 Samuël 21:9,
9 En hij gaf hen in de hand van de Gibeonieten, die hen op de berg ophingen, voor het aangezicht van de HEERE. Zo kwamen die zeven tegelijk om. Zij werden gedood in de eerste dagen van de oogst, aan het begin van de gersteoogst.
Met andere woorden, de zonen van Saul werden gedood op de dag dat de hogepriester de eerstelingen van de gerst bewoog. Vele jaren later stond Jezus op deze dag op uit de dood. Alle Bijbelverhalen die over gerst gaan of over de dag van de gerstoogst (d.w.z. het beweegoffer) hebben te doen met leven, opstanding, of het ingaan tot het zoonschap. Daarom is het ironisch dat de zonen van Saul op die dag opgehangen werden vanwege de overijverige vervolging van de Gibeonieten door hun vader.
Saul zelf werd op de Pinksterdag, ofwel de “tarweoogst” gekroond (1 Sam. 12:17). Hierdoor is hij een hoofdvertegenwoordiger van de Kerk. Als we eenmaal de Bijbelse symboliek, beelden en schaduwen van dit verhaal begrijpen, is het duidelijk dat de zeven gemeenten, of kerken (Op. 1:4), God mishagen door onder de zalving van Pinksteren de overwinnaars te vervolgen, dit terwijl de overwinnaars de God van Sem willen dienen binnen de ordening van Melchizedek. De Kerk is van mening dat ze God een dienst bewijzen door deze “Gibeonieten” te vervolgen, maar in werkelijkheid zorgen ze voor een hongersnood in het land – een hongersnood om de woorden van de HEERE te horen (Amos 8:11).
De les die we hieruit kunnen trekken is deze: wij zijn allen geboren onder de vloek van de wet vanwege de zonde van onze vader Adam. Vanwege Gods genade heeft Hij ons verkocht aan de aarde, die op haar beurt onze schuldbrief op haar nam. Dus vanwege de wet moeten wij heel ons leven als slaven voor de aarde werken. Maar toen kwam Jezus als onze naaste bloedverwant om onze schuldbrief te verlossen, waarbij Hij ons bevrijdde van de “vreemdeling” en ons slaven (dienstknechten) van Jezus Christus maakte (Rom. 1:1). Wij zijn nu vrij van de wet van zonde en dood (de wet van de aarde die zonde juist promoot en uiteindelijk leidt tot de dood). Wij zijn nu dus vrij om de wetten van God na te leven, hetgeen ons tot Christus leidt en ons Zijn karakter leert en het leven en blijdschap promoot.
Wanneer wij Hem en Zijn wegen leren kennen, komen wij in overeenstemming met Zijn wetten. Wij zien hun wijsheid, licht en liefde. Wij zien hoe Hij volgens deze liefdevolle wetten met heel Zijn schepping omgaat. Door overeen te stemmen met Zijn wegen, worden Zijn wetten in ons hart geschreven, zodat deze onderdeel worden van ons karakter, net zoals deze Zijn karakter openbaart. Op deze manier zullen wij de waarden en het karakter van onze hemelse Vader reflecteren, waardoor Hij, als wij Zijn werken doen en Hem in ons leven openbaren, ons Zonen en Dochters zal noemen.
Toch ondervinden wij in dit alles heftige tegenstand van zowel de wereld als van christenen die tegen God ingaan en Zijn wetten haten of er bang voor zijn, denkende dat deze wetten onderdrukkend, vleselijk, hatelijk en onrechtvaardig zijn. Dus wanneer de overwinnaars volledig proberen overeen te stemmen met Zijn wet zullen zij vervolgd worden door hen die van Saul zijn (zij die in de dimensie van Pinksteren verblijven en weigeren om te zoeken naar Loofhutten). Omdat de overwinnaars de gedachte van de Vader gaan leren, ontvangen zij het Woord van blijdschap; maar wanneer de Kerk en de wereld de overwinnaars gaan vervolgen, zullen zij een “hongersnood” om de woorden van de HEERE te horen veroorzaken, dit omdat zij het Woord dat tot de overwinnaars gekomen is verwerpen.
Deze hongersnood is tijdens het beweegoffer verbroken. Ten eerste door de kracht van de opstanding van Jezus, en ten tweede door de gemeenschappelijke vervulling van die feestdag – de eerste opstanding van de gerstgemeenschap. Met deze gebeurtenis zal het Loofhuttentijdperk aanvangen, hetgeen een getuigenis zal zijn van een nieuwe zalving van kracht over de gerstoverwinnaars. Een zalving dat nog nooit aanschouwd is, met uitzondering van Jezus Zelf. Hiermee zal ook een einde komen aan de regering van de zonen van Saul, namelijk de zeven gemeenten die onder Pinksteren gezalfd zijn. Het zal een tijd zijn waarin de schuldbrief van de overwinnaars in het 120e Jubeljaar geheel geannuleerd wordt. Dit is de tijd waarin de overwinnaars naar hun erfenis zullen terugkeren, de erfenis die zij verloren hadden toen Adam zondigde.
Voor hen zal de Tijd van Vloek van de aarde ten einde komen. Zij zullen de eerstelingen van de Kerk en van de schepping zijn, want God zal hen als leermeesters van Zijn rechtvaardige wetten en wegen voor de aarde gebruiken. En Hij zal hen op een dusdanige manier met de Heilige Geest zalven, zoals dit nog nooit door de geschiedenis van opwekkingen heen gezien is.