God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 6: De Tijd van Vloek voor Amelek en Saul

Toen Israël Egypte uittrok kwamen zij hun eerste vijanden, de Amalekieten, tegen. De Amalekieten vielen hen van achteren aan. Bij de daaruit voortvloeiende veldslag overzag Mozes dit alles vanaf de top van een heuvel. Exodus 17:11-16 staat,

11 En het gebeurde, als Mozes zijn hand ophief, dat Israël de overhand had, maar als hij zijn hand neerliet, dat Amalek de overhand had. 12 De handen van Mozes werden echter zwaar; daarom namen zij een steen en legden die onder hem, zodat hij erop kon gaan zitten. Aäron en Hur ondersteunden zijn handen, de een aan de ene en de ander aan de andere kant. Zo bleven zijn handen onbeweeglijk, totdat de zon onderging. 13 Zo overwon Jozua Amalek en zijn volk met de scherpte van het zwaard. 14 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en prent het Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek van onder de hemel geheel zal uitwissen. 15 En Mozes bouwde een altaar en gaf het de naam: De HEERE is mijn Banier! 16 Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE! De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!

Toen Mozes achtendertig jaar na deze strijd tegen Amalek Israël toesprak voordat zij de Jordaan zouden doorgaan, herinnerde hij Israël in Deuteronomium 25:17-19 aan deze slag,

17 Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok: 18 hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet.

19 Als de HEERE, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!

God plaatste Amalek onder een vloek. Maar vreemd genoeg leek God, na deze instructies om Amalek zeker niet te vergeten, Amalek, tot aan de tijd van koning Saul, voor eeuwen vergeten te zijn. Maar als wij eenmaal het principe van Tijd van Vloek begrijpen, dan kunnen wij zien waarom God tot aan de tijd van Saul heeft gewacht (1 Samuël 15). Zoals u weet is de Tijd van Vloek een genadeperiode, waarin God de mogelijkheid geeft om berouw te hebben en onder de Tijd van Vloek uit te komen. Daarom gaf God Amalek precies 414 genadejaren. Zij toonden geen berouw, waarna God Saul opdroeg om het oordeel over Amalek te brengen.

SAULS OPROEP OM AMALEK TE VEROORDELEN

Op pag. 43 lieten wij zien dat de regering van Saul 40 jaar duurde, van het jaar 2845 tot 2884. De Bijbel zegt ons niet precies in welk jaar God Saul de opdracht gaf om de Amalekieten om te brengen, maar we weten wel dat Saul deze taak kreeg. De vloek van God over Amalek kwam in het jaar van de uittocht (2448), en 414 jaar later brak toen het jaar 2862 aan, het 18e jaar van koning Saul.

Toen de genadeperiode van Amalek geëindigd was, en zij blijkbaar geen berouw over hun zonde voor het aanvallen van Israël hadden getoond, vertelde God tegen Saul in 1 Samuël 15:3-9 het volgende,

3 Ga nu heen, en versla Amalek, en sla alles wat hij heeft met de ban. Spaar hem niet, maar dood hen van man tot vrouw, van kind tot zuigeling, van rund tot schaap, en van kameel tot ezel… 7 Saul versloeg de Amalekieten vanaf Havila tot in de richting van Sur, dat tegenover Egypte ligt. 8 Agag, de koning van de Amalekieten, greep hij levend, maar al het volk sloeg hij met de ban, met de scherpte van het zwaard. 9 Maar Saul en het volk spaarden Agag.

Koning Agag was het hoofd van het volk van de Amelekieten. Zodoende was hij de vertegenwoordiger van het volk en het mikpunt van de vloek. De Schrift zegt heel duidelijk dat Saul hem moest doden. Maar Saul spaarde hem, waar ook het volk mee instemde (1 Sam. 15:9).

Een goddelijke rechter, of het nu een Leviet of koning was, moest “in de Naam van de HEERE dienen” (Deuteronomium 18:7). Dit betekende dat zij niet hun eigen wetten moesten legaliseren, maar dat zij overeen moesten stemmen met God en zodoende Zijn wetten handhaven. Zij mochten geen eigen humanistische opvattingen over goed en fout toevoegen, maar moesten Gods morele opvatting leren en begrijpen (Deuteronomium 4:2). Koning Saul ging tegen Gods besluit in en spaarde Agag. Door dit te doen nam hij zelf de straf, die voor Agag was weggelegd, op zich.

Dit principe vinden we heel duidelijk opgetekend in 1 Koningen 20:42, waar (vele jaren later) koning Achab het leven van Benhadad, de koning van Syrië, spaarde.

42 En hij zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Omdat u de man die Ik met de ban sloeg, vrijuit liet gaan, zal uw leven in de plaats van zijn leven zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk.

Al snel zien wij daarna dat koning Achab door een Syriër gedood werd (1 Kon. 22:34-35). Hieruit kunnen we leren dat, wanneer God een rechter opricht (als hoofd van een overheid of in een officiële hoedanigheid), die rechter voor God verantwoordelijk wordt om volgens de wet van God het oordeel te vellen. Wanneer hij hierbij in gebreke blijft, zal hetzelfde probleem uiteindelijk weer de kop opsteken en tegen hem gebruikt worden. Achab spaarde een Syriër, waardoor een Syriër hem uiteindelijk doodde.

In het geval van Saul, die het leven van Agag de Amalekiet spaarde, zien wij omtrent zijn dood een opmerkelijk situatie zich voordoen. De nacht voordat Saul in de strijd zou omkomen, raadpleegde hij een heks (vrouw) uit Endor om de geest van Samuël op te roepen (1 Samuël 28). Samuël vertelde Saul dat hij de volgende dag zou sterven, omdat hij had geweigerd om Agag de Amalekiet om te brengen (1 Sam. 28:18). Vervolgens pleegde Saul zelfmoord, toen hij de strijd tegen de Filistijnen verloor (1 Sam. 31:4). Toch nam een Amalekiet krediet voor zijn dood (2 Sam. 1:1-10), waarna David die Amalekiet executeerde. Die onfortuinlijke Amalekiet vertegenwoordigde zijn hele volk en profeteerde als hun woordvoeder de waarheid. Hij nam krediet voor het doden van Saul. Als persoonlijke motief dacht hij dat hij een beloning van David zou krijgen; maar Gods doel was om ons Gods oordeel van Saul voor het sparen van koning Agag te laten zien.

Het is interessant om op te merken dat Saul 22 jaar nadat hij Agag spaarde stierf; terwijl ook koning Achab in zijn 22e jaar stierf. Zowel Saul als Achab stierven omdat zij God weigerden te gehoorzamen en Zijn rechtvaardige oordeel daardoor niet uitvoerden.

Deze Bijbelse voorbeelden bevestigen het principe dat een rechter slechts geroepen wordt als uitvoerder van de oordelen van God. Als hij hiervan afwijkt (en zodoende tegen God in gaat), wordt hij jegens God verantwoordelijk gehouden voor zijn eigen beslissingen (de menselijke inzettingen). Als hij alleen dat doet wat God van hem eist, dan is het goed. We haasten ons te zeggen dat hierdoor de waakzame activiteit niet door de vingers gezien moet worden. Er zijn velen die zeggen dat zij geroepen zijn als rechters van God, terwijl zij zichzelf geroepen hebben. Ik kan niet over de roeping van andere mensen oordelen, maar ik weet wel dat er tegenover elke legitieme roeping, er op z’n minst honderd misleidende roepingen staan. In dit geval betekent dit niet dat omdat Gods wet eist dat er voor bepaalde overtredingen bepaalde oordelen uitgevaardigd dienen te worden, de gemiddelde christen het recht heeft om onder God deze oordelen te voltrekken. Zowel Saul als Achab waren beide koning van Israël en waren dus geroepen om te handelen op het niveau dat de gemiddelde burger niet geschonken was. Sommigen hebben de neiging om meer autoriteit te uitten dan God hen in wezen geschonken heeft, en vaak is de haat of bitterheid in het hart, in plaats van enige echte gehoorzaamheid aan God, het motief hiervoor.

SAMUËL BEPERKT DE AANSPRAKELIJKHEID VAN SAUL

Saul werd aansprakelijk gesteld voor de straf van Agag toen hij het leven van Agag spaarde. Toen Samuël er achter kwam wat Saul had gedaan, “hakte Samuel Agag in stukken, voor het aangezicht van de HEERE in Gilgal” (1 Sam. 15:33). Deze executie zorgde voor enige genade voor Saul. Als Samuël Agag niet had geëxecuteerd, dan zou Saul, volgens de Tijd van Vloek, gestorven zijn. Wij zien echter dat Saul nog eens 22 jaar leefde, en dat hij in zijn 40e jaar – het jaar 2884 vanaf Adam – stierf.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-6-Img-1-redo.png

 

Saul stierf precies 434 jaar nadat het volk Israël weigerde om onder Mozes Kanaän in te gaan (2884 – 2450 = 434 jaar). Dit noemen wij “Tijd van Oordeel”. Wij hebben op pag. 25 al het verschil tussen Tijd van Zegen (490 jaar), Tijd van Oordeel (434 jaar) en Tijd van Vloek (414 jaar) aangehaald. De gehoorzamen hebben de neiging om de cycli van 490 dagen of jaren te openbaren; zij die opstandig of ongehoorzaam zijn openbaren de cycli van 414 dagen of jaren; maar de late gehoorzamen openbaren de cycli van 434 dagen of jaren.

Het volk Israël ging Kanaän 38 jaar te laat in (Deut. 2:14), en als gevolg van hun late gehoorzaamheid, werd hen twee verschillende perioden van 434 jaar van geschiedenis geschonken, dat leidde tot de Babylonische ballingschap. Saul nam op geheel eigen wijze deel aan de nationale zonde van Israël, en daarom eindigde zijn leven precies 434 jaar na Israëls opstand. (zie het overzicht hierboven). Ik ben van mening dat als Samuël Agag niet had geëxecuteerd, Saul 20 jaar eerder had gestorven, namelijk 414 jaar na Israëls opstand. Samuëls executie had als gevolg dat er 20 jaar aan het leven van Saul werd toegevoegd. Deze executie veranderde op legale wijze de daden van Saul van ongehoorzaam naar verlaat gehoorzaam.

DE TEST VAN DAVID IN ZIJN 18e JAAR

Sommigen zullen de wijsheid van het toevoegen van 20 jaar aan het leven van een onderdrukkende koning in twijfel trekken. Toch was het echter noodzakelijk, dit omdat David op dat moment slechts 8 jaar oud was. Als Saul na de Tijd van Vloek in plaats van Agag gestorven was, dan zou David veel te jong zijn geweest om koning over Israël te worden. De leeftijd van David kunnen we heel eenvoudig berekenen. David was 30 jaar toen Saul in 2884 stierf. De Schriften geven ons zijn leeftijd toen hij kort na de dood van Saul in Hebron werd gekroond (2 Sam. 5:4). Als het voorval met Agag in Sauls 18e jaar had plaats gevonden (22 jaar voor de dood van Saul), dan zou David slechts 8 jaar oud zijn geweest.

Na de overtreding van Saul rouwde Samuël over Saul, maar God droeg hem op om naar het huis van Isaï te gaan om de volgende koning van Israël te zalven (1 Sam. 16:1). Hij ging en onderzocht elke broer van David, maar God verwierp hen allemaal. David werd vervolgens van de heide, waar hij de schapen hoedde, geroepen. Op die dag zalfde Samuël hem tot koning (1 Sam. 16:13). Hij was de achtste zoon van Isaï en toen nog maar acht jaar oud.

Hoewel we dit niet onomstotelijk kunnen bewijzen, is er wel indirect bewijs dat ons ondersteund. Toen vele jaren later de zoon van David, Absalom, in opstand kwam tegen zijn vader, vocht hij niet met zijn zoon, maar vluchtte David naar Jeruzalem (2 Samuël 15). We zien dat deze opstand “na 40 jaar” plaatsvond (2 Sam. 15:7), maar er wordt ons geen datum gegeven. Het gaat zeker niet over de 40 jaar van Davids regering, want hij regeerde in totaal 40 jaar. De enige manier om deze chronologische verklaring zinnig te maken is om de opstand van Absalom te dateren na de 40 jaar na de eerste zalving door Samuël op achtjarige leeftijd.

Als dit zo was, dan was David 48 jaar oud toen Absalom in opstand kwam. Het was Davids 18e jaar, ofwel 40 jaar na Sauls 18e jaar, toen hij koning Agag spaarde.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-6-Img-2.png

 

Het getal 18 wordt in de Bijbel gebruikt om “gevangenschap of slavernij” aan te duiden. Het lijkt erop dat het voor zowel Saul als David de tijd van crisis was. Het verschil is dat David voor de test slaagde, terwijl Saul zakte.

SAUL RAADPLEEGT DE HEKS VAN ENDOR

Toen Saul weigerde om koning Agag, de koning van de Amelekieten, te doden, vertelde Samuël hem dat “opstandigheid een zonde van waarzeggerij (of toverij) is” (1 Sam. 15:23). Saul probeerde Samuël te kalmeren, maar de profeet vertelde hem dat sinds hij het Woord van de HEERE verworpen had, God hem als koning verworpen had (1 Sam. 15:26). Vanaf dat moment weigerde Samuël om Saul te zien (1 Sam. 15:35), hoewel hij wel over hem rouwde. Op dat moment liet God Samuël naar Bethlehem gaan om daar David, de zoon van Isaï, te zalven. In 1 Samuël 16:13-14 staat het volgende geschreven,

13 Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan. Daarna stond Samuel op en ging naar Rama. 14 De Geest van de HEERE was van Saul geweken, en een boze geest bij de HEERE vandaan joeg hem angst aan.

Tien jaar later werd David als erg talentvolle muzikant bij Saul geroepen om de boze geest van de HEERE te stillen. Daar werd David erg populaire en iedereen bewonderde hem. Dit maakte Saul erg jaloers, want in zijn hart wist hij dat God hem verworpen had. Hij was niet verworpen vanwege zijn zonde, maar vanwege het nalaten van oprecht berouw tonen.

Saul was in zijn hart nooit in staat geweest om, om te gaan met de opstandigheid tegen de wegen van God. Daarbij wist hij dat God hem verworpen had. Hij werd paranoïde en begon zich af te vragen wanneer God iemand anders zou roepen om hem als koning te vervangen. Angst zorgt ervoor dat koningen veranderen in ordinaire moordenaars, hetgeen zij rechtvaardigen door zichzelf te overtuigen van hun eigen vaste roeping als koning. En hoewel Samuël heel duidelijk tegen Saul had gezegd dat God hem als koning had verworpen (1 Sam. 15:26), was dit een Woord dat Saul gewoonweg niet kon “horen”. Dit probleem komt vandaag de dag binnen de Kerk veel te vaak voor.

Natuurlijk had Samuël Saul als koning van Israël gezalfd, en daarom was het voor hem ook erg gemakkelijk om zijn “strijd om de kroon” te rechtvaardigen. Het duurde niet lang, of Saul probeerde David, als potentieel concurrent, te vermoorden. Hij kon heel duidelijk zien dat David genade in de ogen had gevonden, maar de aard van dergelijke geestelijke verblinding zou er voor zorgen dat Saul ging geloven dat David “buiten de goddelijke ordening” viel.

Toen Samuël ten slotte stierf, vervolgde Saul David voor vele jaren - waarschijnlijk 12, omdat we weten dat David 30 jaar was toen Saul stierf (2 Sam. 5:4) - als een ordinaire crimineel. Uit het Bijbelse patroon blijkt dat God zijn heersers 12 jaar traint, want hetzelfde geval doet zich bij Jozef voor. Jozef was 18 jaar toen hij door zijn broers aan Egypte werd verkocht, en hij was 30 jaar toen de farao hem aanstelde als onderkoning.

Binnen de Bijbelse numerologie is het getal 18 het getal van slavernij, terwijl 30 het getal is van geestelijke volwassenheid. Dus God bracht David en Jozef in slavernij om hen zodoende op te laten groeien tot volwassenheid. Na 12 jaar bereikte zij de volwassenheid en begonnen zij met hun regering. Twaalf is het getal van goddelijke regering. Gods gebruik van getallen getuigt van onze chronologie en analyses van het goddelijke Plan.

Net voordat Saul zijn laatste slag tegen de filistijnen zal meemaken, bezoekt hij een heks om zijn lot en de verloop van de komende slag te weten te komen. De heks lijkt Samuël (of in ieder geval zijn geest) uit het graf op te roepen, en dit blijkt ook voor haar een enorme verrassing, hetgeen haar beangstigd (1 Sam. 28:12). De woorden van Samuël kunnen we lezen in 1 Samuël 28:16-18,

16 Toen zei Samuel: Waarom raadpleegt u míj dan, als de HEERE van u weggegaan is en uw vijand geworden is? 17 Want de HEERE heeft gedaan zoals Hij door mijn dienst gesproken heeft: Hij heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd en dat aan uw naaste gegeven, aan David. 18 Omdat u niet naar de stem van de HEERE geluisterd hebt, en Zijn brandende toorn niet uitgevoerd hebt tegen Amalek, daarom heeft de HEERE u dit heden aangedaan.

Dus toen Saul zelfmoord pleegde, werd hij in zekere zin door de Amalekieten overwonnen, omdat dit de hoofdoorzaak van zijn dood was. Toen Saul slaags was met de Filistijnen, verwoestte de Amalekieten opmerkelijk genoeg Ziklag, de plaats waar David in die tijd woonde. Zij namen al Davids bezittingen, inclusiefs zijn vrouwen (1 Sam. 30:1-5) mee. Maar David vroeg de hulp van de HEERE in, en Hij gaf hem de overwinning over de Amalekieten. David kreeg alles wat hij verloren had terug (1 Sam. 30:18).

Merk het contrast op: Saul werd overwonnen door Amalek; David versloeg hen en kreeg alles terug wat Amalek genomen had. Dit is een opmerkelijke factor voor hen die beelden en schaduwen bestuderen, daar Saul de Kerk vertegenwoordigt en David de overwinnaars. Dit is echter een bijzaak, die wij niet zullen uitwerken. In plaats daarvan blijven we ons op ons duidelijke doel richten.

Toen Saul de heks van Endor raadpleegde, bracht hij de monarchie onder de Tijd van Vloek. De wet van God verbiedt het raadplegen van heksen op straffe van verbanning of dood. Deuteronomium 18:9-12 zegt,

9 Wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u geeft, mag u niet leren handelen overeenkomstig de gruweldaden van die volken. 10 Onder u mag niemand gevonden worden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, die waarzeggerij pleegt, die wolken duidt of aan wichelarij doet, die een tovenaar is, 11 die bezweringen doet, die een dodenbezweerder of een waarzegger raadpleegt, of die bij de doden onderzoek doet. 12 Want iedereen die zulke dingen doet, is een gruwel voor de HEERE. En vanwege deze gruweldaden verdrijft de HEERE, uw God, deze volken van voor uw ogen uit hun bezit.

God zegt ons hier dat Hij de Kanaänieten uit het land verdreef vanwege het raadplegen van waarzeggers (heksen) en dergelijke, in plaats van Hem. Dit deed koning Saul ook; en de straf was dus ballingschap of de dood. Op één niveau stierf Saul de volgende dag, maar deze dood was specifiek veroorzaakt door zijn opstandigheid toen de genadeperiode van Amalek geëindigd was. Het raadplegen van de heks uit Endor was een nieuwe overtreding, hetgeen de monarchie onder Tijd van Vloek plaatste. Zo zien wij vervolgens dat Jojachin precies 414 jaar later de prijs voor de overtreding van Saul betaalde.

Secrets-Of-Time-Dutch-Chapter-6-Img-3.png

De meeste historici dateren het eerste jaar van Jojachins ballingschap op 597 v.Chr. Hij werd door Zedekia, de laatste koning van Jeruzalem vervangen. Zedekia regeerde 11 jaar totdat de stad in 586 v.Chr. vernietigd werd.

Herinner dat we op pag. 44 bewezen hebben dat Achab in het jaar 853 v.Chr. stierf, hetgeen het equvalent van 3042 jaar vanaf Adam was. Van de dood van Achab in 853 v.Chr. tot de ballingschap van Jojachin in 597 v.Chr. is 256 jaar.

Wij berekenen deze periode, waarbij we gebruik maken van de jaren vanaf Adam, door te rekenen vanaf Achabs dood in het jaar 3042. Wanneer wij 256 jaren aan dit getal toevoegen komen wij bij de ballingschap van Jojachin uit in het jaar 3298. Met andere woorden, 3298 = 597 v.Chr.

Dit jaar, 3298, is precies 414 jaar na 2884 – het jaar dat saul stierf in de strijd tegen de Amalekieten.

Door de zonde van Saul (het raadplegen van de heks van Endor) en de ballingschap van Jojachin te verbinden, kunnen wij op een eenvoudige manier onze zaak bewijzen. Op hetzelfde moment zorgde God ervoor dat de Babyloniërs alle kruiken uit de tempel meenamen en deze naar Babylon brachten. Zonder twijfel beschouwde God dit als onderdeel van de straf op Sauls consult met de heks, gepaard gaande met het gebrek van het berouw tonen door het volk.

Het is eveneens interessant om te vermelden dat de Romeinen in 70 n.Chr., hetgeen precies 666 jaar later is, de kruiken uit de tempel meenamen naar Rome. Door geschiedkundige voorbeeld toont dit ons de betekenis van het getal 666. Het betekent meer dan simpelweg het getal voor de mens. Het refereert in bijzonder aan het menselijke systeem om autoriteit te verkrijgen over de heilige dingen van God. In modern taalgebruik refereert het aan de toestand waarbij de Heilige Geest door de mens wordt verwisseld als ware autoriteit in de kerk. Wanneer de mens hun eigen programma’s bepalen en hun eigen menselijke inzettingen onderwijzen, waarvoor ze de Heilige Geest inwisselen, dan is er sprake van een 666 toestand. Vervolgens schrijft God “Ikabod” op de preekstoel, waardoor de heerlijkheid verdwijnt en er slechts een lege huls overblijft, een gruwel dat verwoest is, een gebouw dat niet bewoond wordt door de Geest van God.

Het feit dat het 666 jaren zijn vanaf 597 v.Chr. tot 70 n.Chr. is nog eens een kruiscontrole waardoor wij Jojachin ballingschap vaststellen als beginnende in 597 v.Chr. We hebben, voor hen die dit aspect van chronologie dieper willen bestuderen, een gedetailleerder overzicht in bijlage I toegevoegd.

EGYPTES SCHULD VAN 37 JAAR

Op pag. 68 vertelden we hoe Kanaän verantwoordelijk werd voor Abram, en hoe dit hen aansprakelijk maakte om de rustjaren van God te houden, zolang zij deze autoriteit over Abram en zijn zaad hadden. Toen Jakob, samen met zijn twaalf zonen, Egypte verliet en op Jozefs uitnodiging ingingen, eindigde de aansprakelijkheid van Kanaän. Tot aan die tijd hadden zij een schuld van 38 jaar opgebouwd. Dezelfde soort tijdschuld werd eveneens op Egypte geplaatst toen Israël daar verbleef.

Op achttien jarige leeftijd werd Jozef als slaaf aan Potifar, een Egyptische man, verkocht (Gen. 39:1). De Bijbel zegt ons dat Jozef zeventien was toen hij twee dromen droomde. In deze dromen zag hij dat zijn vader en zijn broers voor hem bogen (Gen. 37:7). Het Boek van de Oprechte zegt ons dat hij 18 jaar was toen hij naar Egypte werd genomen (Jasher 44:14). Uit de Schriften weten we dat hij onder de farao als machthebber verheven werd toen hij 30 jaar oud was (Gen. 41:46), en dat zijn familie negen jaar later naar Egypte verhuisde (na zeven jaar van overvloed en twee van hongersnood).

Eveneens zagen we op pag. 37 dat Israël in het jaar 2238 vanaf Adam naar Egypte ging. Als Jozef in dat jaar 39 jaar was, dan werd hij 21 jaar eerder in het jaar 2217 als slaaf aan Egypte verkocht. Deze datum gebruiken we om de tijdschuld van Egypte te bepalen. In het jaar 2217 werd Jozef als slaaf aan Potifar verkocht. Jozef was de eerstgeboorterechthouder (1 Kron. 5:1-2), en Egypte verkreeg autoriteit over hem. Daarom hield Hij hen aansprakelijk om de goddelijke wet te houden, inclusief het houden van de rustjaren.

Het jaar 2219 was het 317e rustjaar vanaf Adam. Dit was dus het eerste rustjaar nadat Jozef aan Potifar verkocht was en dat Egypte verantwoordelijk werd om de wet te houden (maar dit niet deed). Het jaar 2255 was het eerste Jubeljaar dat Egypte niet vierde. Op het moment dat Israël in het jaar 2448 Egypte verliet, hadden zij 31 rustjaren en 6 Jubeljaren niet gevierd, waardoor zij God dus een totaal aan 37 jaar van tijdschuld schuldig waren.

Zie op pag. 72-73 dat Israël weigerde om Gods wet uit te voeren, door de Kanaänieten, vanwege hun tijdschuld, niet te verdrijven. Zodoende verkreeg Israël zelf de schuld en moesten zij vervolgens 38 jaar in de woestijn doorbrengen, om zo Kanaäns schuld af te betalen. Maar wat heeft God vervolgens met de tijdschuld van Egypte gedaan? Vanwege redenen die God alleen weet heeft hij de tijdschuld van Egypte nog vele jaren open laten staan. Hij schortte de schuld tot aan de tijd van Jojachin op. Vervolgens verbleef Jojachin 37 jaar in Babylonische kerker om zo de 37 jarige tijdschuld van Egypte af te betalen.

De vraag is nu: hoe werd Jojachin aansprakelijk voor de tijdschuld van Egypte? Op dit punt gaat het verhaal terug naar zijn voorvader koning Salomo. Salomo trouwde de dochter van de farao (1 Kon. 7:8; 2 Kron. 8:11). Wanneer een man een vrouw trouwt, dan neemt hij ook haar schuld over. Een huwelijk omvat autoriteit en verantwoordelijkheid. Salomo kreeg de autoriteit over de dochter van de farao en werd zodoende eveneens verantwoordelijk voor haar schuld. Omdat zij de dochter van de farao was, overhandigde zij Salomo een tijdschuld van 37 jaar en werd Salomo aansprakelijk voor de tijdschuld van Egypte. Hierdoor zorgde hij ervoor dat iemand in zijn lijn (nageslacht) de schuld ooit moest betalen.

Achttien is het Bijbelse getal van slavernij of ballingschap. Zowel Saul als David ondervonden allebei een crisis in hun 18e regeringsjaar. Het is daarom niet verrassend dat Jojachin de 18e generatie na Salomo is, en dat Jojachin 18 jaar was toen hij in ballingschap naar Babylon werd genomen (2 Kon. 24:8-15). Tot aan de dood van Nebukadnezar verbleef hij in een Babylonische kerker. Vervolgens lezen we in 2 Koningen 25:27-30,

27 Het gebeurde in het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojachin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Evil-Merodach, de koning van Babel, in het jaar dat hij koning werd, Jojachin, de koning van Juda, gratie verleende en hem uit de gevangenis haalde. 28 Hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven de zetel van de koningen die met hem in Babel waren. 29 Jojachin legde zijn gevangeniskleren af en gebruikte steeds de maaltijd bij hem, al de dagen van zijn leven. 30 En wat betreft zijn levensonderhoud: een voortdurend levensonderhoud werd hem door de koning verstrekt, een dagelijkse hoeveelheid, al de dagen van zijn leven.

Als conclusie kunnen we zien dat de timing van Jojachin vonnis bepaald werd door koning Saul, die 414 jaar eerder de heks van Endor geraadpleegd had, en zodoende de monarchie onder de Tijd van Vloek bracht. God gaf de monarchie 414 jaar van genade om berouw te tonen, en toen de tijd daar was luisterde Jojachin niet naar de stem van God. Daarom viel het oordeel hem dus ten deel. De lengte van zijn vonnis werd echter door Salomo bepaald, want hij trouwde de dochter van de farao en verkreeg zodoende de 37 jarige tijdschuld van Egypte. De God van de geschiedenis, de Oude van dagen, is op aarde nog steeds soeverein en hij neemt actief deel in het aanstellen en afzetten van de koningen die Hem verwerpen of in opstand tegen Hem komen.

JOJACHIN ALS MIDDELAAR EN BEELD VAN CHRISTUS

Jojachin betaalde de schuld die zijn voorvader Salomo drie eeuwen eerder had veroorzaakt. Hij was dus een middelaar, iemand die de lasten of schulden van een ander op zich neemt en deze ook aflost alsof hij ze zelf had veroorzaakt. In dit opzicht leek hij op Jezus, dé Middelaar, die de zonde van de hele wereld op Zich nam. Daarom is het ook geen toeval dat Jojachin precies 37 jaar in de kerker zat, want 37 is het Bijbelse getal voor het Woord van God en wordt samen met het getal 24 (priesterschap), gedeeltelijk geassocieerd met Jezus Zelf. Jezus kwam als het vlees geworden Woord (1 Joh. 1:1), om zo voor ons allen de trouwe Hogepriester te worden. Wanneer wij deze twee getallen met elkaar vermenigvuldigen komen we uit op 888, hetgeen in het Grieks de numerieke waarde van de naam “Jezus” is.

Hoewel men dit misschien niet interessant of waardevol vind, is het wel weer een detail waardoor het verhaal van Jojachins ballingschap een nieuwe diepte krijgt. Jojachin is niet alleen een beeld van Christus,  maar ook dat van de overwinnaars, het lichaam van Christus (Op. 20:6). De hoofdfunctie van een priester was het zijn van een middelaar, waarbij hij het volk vertegenwoordigde voor God en vice versa. De overwinnaars van God hebben door de eeuwen heen eveneens ook onder “Babylon” in ballingschap verkeerd. Zij zijn niet allemaal ballingen geweest van de letterlijke stad, maar van “Geheimenis Babylon” en het vlees.

Dus de bevrijding van Jojachin uit de gevangenis is eveneens een afschaduwing van hét Jubeljaar, die de overwinnaars spoedig  zullen ervaren. Bij die grote bevrijding zal hen drie dingen gegeven worden, die ook Jojachin bij zijn bevrijding ontving:

1.    Autoriteit over de volken van de aarde die in ballingschap van Babylon leefde (Op. 2:26),

2.    Nieuwe klederen van transfiguratie (2 Kor. 5:1-3), en

3.    Een dagelijkse hoeveelheid voedsel, het manna dat verborgen is, de geest van openbaring (Op. 2:17).

Deze beloningen zijn weggelegd voor de overwinnaars. De dag zal aanbreken dat de overwinnaars de verlossing van het lichaam en de volheid van de Geest zullen ingaan, waardoor zij de autoriteit op de aarde zullen ontvangen, net zoals Jezus dit had tijdens Zijn bediening. Vervolgens zal de grootste opwekking van alle tijden plaatsvinden, hetgeen niet zal vervallen tot afgestompte ‘denominationalisme’, zoals dode vormendienst en manna vol wormen. Het zal als een vitale kracht in de wereld werken en alle dingen onder Zijn voeten brengen.

DE TIMING VAN JOJACHINS BEVRIJDING IN HET LICHT VAN LANGE TERMIJN PROFETIE

Jojachin leefde tijdens Juda’s 70 jarige ballingschap in Babylon ook in ballingschap. Zijn kerkerervaring profeteerde van een lange termijn Babylonische ballingschap, hetgeen ons allen vandaag de dag nog beïnvloed. Deze lange termijn ballingschap beslaat niet slechts 37 jaar, noch 70 jaar. Het is 37 x 70 jaar, durende van 597 v.Chr. tot 1994 n.Chr. Het beslaat totaal 2590 jaar. Aan het einde van die 37e cyclus (21-29 november 1993) begon deze lange termijn ballingschap aan een einde te komen. In die tijd werd een groep, die de overwinnaars vertegenwoordigde, geroepen om een einde aan Babylons regering te verklaren. Het werd de “Jubeljaar Gebedscampagne” genoemd. In de nacht van 28 op 29 november zagen wij als teken dat de macht van Babylon verduisterd zou worden, een maansverduistering.

De Jubeljaar Gebedscampagne bracht Geheimenis Babylon naar het goddelijke gerechtshuis, waar de overwinnaars jegens God een beroep deden op het einde van de ballingschap van de aarde. Wij begrepen dat dit net zoals de slag om Jericho zou worden, hetgeen zeven dagen duurde voordat die stad werd overwonnen. Het volk marcheerde en de priesters bliezen op de ramshoorn totdat de stad op de zevende dag werd ingenomen. Het Hebreeuwse woord waar ramshoorn in Jozua 6:4, 5, 6, 8 en 13 mee is vertaald is yobel, ofwel “Jubeljaar”. Dit betekent dat de priesters, letterlijk genomen, gedurende zeven dagen het Jubeljaar bliezen. Ongetwijfeld hebben de inwoners van Jericho de Israëlieten uitgelachen, want op deze manier was er nog nooit een stad belegerd. Zij begrepen niet dat Israël geestelijk oorlog voerde. Op dezelfde manier was de Jubeljaar Gebedscampagne in wezen ontworpen om als zevenjarige gebedscampagne van geestelijke oorlogvoering te fungeren, hetgeen aan het einde van het jaar 2000 ten einde kwam.

De uitkomst van deze gebedscampagne laten we in Gods handen, want alleen Hij weet alles van begin tot eind. Wanneer wij de precieze timing aannemen, zullen de zeven jaar ten einde komen op 29 november 2000 n.Chr. De volgende dag, 30 november, zal dan precies het einde zijn van de overgangsfase van zeven jaren en zes maand van Saul naar David (2 Sam. 5:5). Omdat Saul op de dag van de tarweoogst gekroond werd, ofwel Pinksteren (1 Sam. 12:17), was hij een beeld van de Kerk onder Pinksteren, terwijl David een overwinnaar was, die de belofte van regering als voortdurende dynastie binnen Gods Koninkrijk ontving. Vanwege deze reden zouden deze data in de gaten moeten worden gehouden. (Zie “Wars of the Lord”, hoofdstuk 26, voor meer over deze gebedscampagne en de uitkomst hiervan)